Een vraag over de drie levensgebieden

Bedankt voor je vraag.

Ik snap wel hoe je tot een iets andere indeling komt, maar bij een nauwkeurige beschouwing kan deze toch geen stand houden.

Gelijkheid in het rechtsleven is toch iets anders dan de gelijkheid van rechten, het gelijk zijn voor de wet. Deze laatste vorm van gelijkheid is eigenlijk en illusie. Immers vrijwel alle wetten maken juist onderscheid tussen mensen en geven verschillende groepen ook ongelijke rechten en plichten. Met gelijkheid in het rechtsleven wordt echter bedoeld, dat bij de totstandkoming van dergelijke ongelijkheden alle betrokkenen een gelijk recht hebben tot inbreng en ook een gelijke stem hebben. Pas dan wordt zo’n wet of afspraak door alle betrokkenen geaccepteerd en gerespecteerd.

Ik snap dat broederschap een eigenschap is, die met het gevoel kan worden waargenomen. De broederschap in het economisch leven slaat echter niet op dat gevoel in de eerste plaats. Daar gaat het om een objectievere broederschap, die noodzakelijk voortkomt uit de arbeidsdeling in het economische proces. De bakker kan onmogelijk al zijn brood zelf opeten en hij kan ook zijn klanten niet dwingen om het op te eten. Uit dergelijke situaties komt de noodzaak voort om met elkaar rekening te houden bij productie en consumptie. Die noodzaak gaat ook verder, naar de dieren en naar het milieu. Wanneer je die objectievere broederschap zoudt willen beoefenen zonder gevoel van meeleven, zonder de wil om te delen, dan zal het toch heel moelijk worden om daar resultaat te bereiken. Bij broederschap wordt je gevoel tot waarnemingsinstrument. In de economie moet zij echter werkelijkheid worden.

Het denken plaats ik altijd in het culturele leven. Het geestesleven gaat daar naar mijn inzicht bovenuit. Dat geestesleven bevat eigenlijk dat denken, voelen en willen als geheel, als geestelijke activiteiten. Voor het denken is het wel belangrijk dat mensen in vrijheid de waarheid mogen zoeken. Mensen kunnen nu eenmaal uitsluitend de waarheid van een gedachte of een verhaal beleven, wanneer ze zelf die waarheid kunnen ontdekken of bevestigen. Iedere mens, en dus ook in de politiek kan en zal denken. Wanneer we het denkleven als geheel beschouwen, dan is het politieke denken daar een onderdeel van. Het politieke leven echter bestaat uit overleg en wet- en regelgeving en hoort naar mijn mening in het rechtsleven thuis. Het denken waarop de stellingnames in de politiek zijn gebaseerd hoort echter in het culturele leven thuis. De ontwikkelingen die daarbij worden nagestreefd zijn op hun beurt gesitueerd en het geestesleven. De toepassing van deze wetgeving vindt plaats in het economisch leven en het resultaat van werken wordt opgenomen in het natuurlijk leven. Zo hebben de verschillende levensgebieden hun relatie tot elkaar.

Wanneer dan iets wordt gemaakt, maakt dat deel uit van de werkelijkheid oftewel van het natuurlijk leven. In het economisch leven hechten we er waarde aan, bij koop en verkoop. Daar heeft dus het koopgeld zijn functie door wederkerigheid te realiseren. Daarbij is voorstellingsvermogen noodzakelijk (imaginatie) om te kunnen overzien hoeveel machines, materiaal, mankracht en intelligentie anderen hebben gebruikt om een bepaalde prestatie tot stand te brengen.
Winsten en verliezen die daarbij ontstaan hebben hun effect op het vermogen van betrokkenen. Dat word zichtbaar op hun balans en diezelfde balans laat de verhoudingen zien tussen mensen. Daar leeft ook het leengeld. In het leengeld wordt zichtbaar, van welke mensen ik afhankelijk ben en omgekeerd wie van mij afhankelijk zijn. Mensen waarmee ik verbonden ben kunnen mij inspireren. Om te kunnen nagaan of die inspirerende werk nuttig en gewenst is, is inlevingsvermogen noodzakelijk (inspiratie).
Vrij vermogen kan worden aangewend voor leeractiviteiten en voor persoonlijke ontwikkeling. Met schenkgeld worden scholen mogelijk en persoonlijke ontwikkeling gaat altijd langs offers. Intuïtie is noodzakelijk om die offers te kunnen brengen, voordat het resultaat zichtbaar kan zijn.

Jan Saal
nov. 2009