Levende aarde
Kernpunt van de BD landbouw is een “levende aarde”, een levende bodem. Rudolf Steiner heeft daarover uitgebreid gesproken in de “Landbouwcursus”. Daarom kan het op zijn minst merkwaardig genoemd worden dat de hoofdaanwijzingen die hij daarvoor gaf vrijwel niet worden nagevolgd, voorzover tenminste bij mij bekend. Ik heb de indruk dat op een of andere manier het begrip “levende bodem is omgevormd in het begrip “bodemleven. Van dit laatste geeft hij juist aan dat we ons er niet toe moeten laten verleiden om daar op af te gaan.
Hieronder geef ik verschillende teksten uit de landbouwcursus weer, waarin Rudolf Steiner naar mijn mening heel duidelijk aangeeft dat het bij het bemesten vooral gaat om het levend maken van de minerale aarde en de manier waarop dat kan gebeuren.
Citaten uit de landbouwcursus
We hebben gewoon inzichten nodig op de meest uiteenlopen de gebieden van de landbouw over de werkingen van het stoffelijke, van de verschillende krachten en ook over de werkingen van het geestelijke, als we de dingen op de juiste manier willen hanteren. Een kind dat nog niet weet waar een kam voor dient, bijt erin, doet er de meest absurde, onmogelijke dingen mee. En zo zullen wij de dingen ook op een absurde, onmogelijke manier hanteren als we niet weten wat hun aard is, hoe het eigenlijk zit met de dingen waar het om gaat. Laten we maar eens, om daar een voorstelling van te krijgen, een boom bekijken.
Een boom verschilt van een gewone een jarige plant, die enkel kruid blijft. Hij omkleedt zich met bast, met schors, enzovoort. Wat is nu eigenlijk het wezen van een boom in tegenstelling tot een eenjarige plant? Laten we zo’n boom eens vergelijken met een hoop aarde die is opgeworpen, en die buitengewoon humusrijk is, die buitengewoon veel, min of meer in afbraak verkerend plantaardig materiaal bevat, misschien ook dierlijk afbraakmateriaal bevat.
Stel, dit is die hoop aarde, waar ik een kratervormige holte in wil maken, een humusrijke hoop, en dat is de boom. Van buiten zit het min of meer vaste, en van binnen groeit alles wat voor de verdere ontplooiing van de boom zorgt. U zult het vreemd vinden dat ik deze twee dingen naast elkaar zet. Maar ze hebben meer verwantschap met elkaar dan u denkt.
Als namelijk op een willekeurige plek op aarde een bepaald niveau de grens is tussen wat boven en wat onder de aarde is, dan zal alles wat boven dit normale niveau van een bepaald gebied uitsteekt, een bijzondere neiging tot leven vertonen, een bijzondere neiging vertonen om zich met etherisch leven te doordringen. Als u daarom gewone aarde, niet-organische, minerale aarde vruchtbaar wilt doorwerken met humus-achtige substantie of hoe dan ook met een afvalsubstantie die in ontbinding verkeert, dan zal u dat beter lukken als u aardhopen opzet en die substantie daar doorheen werkt. Dan zal de aarde zelf de neiging vertonen om innerlijk levend te worden, ze zal plant-karakter krijgen.
Hetzelfde proces speelt zich af bij de vorming van een boom. De aarde wordt opgestulpt, omkleedt de plant, legt haar etherisch leven om de boom. Waarom? Ziet u, ik zeg dat alles om bij u een voorstelling op te roepen van de innige verwantschap die er is tussen dat wat binnen de contouren van een plant ligt opgesloten en de bodem die de plant omgeeft. Het is helemaal niet waar dat het leven bij de contour, bij de omtrek van een plant ophoudt. Het leven als zodanig zet zich met name vanuit de wortels van de plant voort in de bodem, en er is bij veel planten echt geen scherpe grens te trekken tussen het leven binnen in de plant en het leven in de omgeving waarin die plant groeit. Dat is het eerste waarvan we doordrongen moeten zijn, wat we grondig moeten begrijpen, om het karakter van een bemeste bodem of een bodem die op een andere, vergelijkbare manier is bewerkt, werkelijk te kunnen begrijpen.
Want aarde die op deze manier, zoals ik dat beschreven heb, van humus-achtige substanties is doortrokken die in ontbinding verkeren, zulke aarde heeft etherisch leven in zich. En daar komt het op aan. Zodra we ergens aarde hebben die ons door haar bijzondere gesteldheid laat zien dat ze iets etherisch-levends heeft, dan is die aarde eigenlijk op weg om tot omhulling voor planten te worden. Alleen zet het niet door, het komt niet zover dat die plantenomhulling ontstaat die zich samentrekt in de schors, in de bast van de boom. En u kunt zich voorstellen dat het in de natuur niet zover komt. In plaats dat er zo’n hoop aarde wordt gevormd en daar humus in komt, die in de bodem werkt door de bijzondere, karakteristieke eigenschappen die van het etherisch-levende uitgaan, is het zo dat die hoop zich in een hogere ontwikkelingsvorm om de plant sluit.
We moeten weten dat bemesten een levend maken van de aarde moet betekenen, zodat de plant niet in dode aarde komt te staan en moeite heeft om vanuit haar eigen leven alles op te brengen wat nodig is om vrucht te dragen. Ze brengt gemakkelijker op wat voor de vruchtvorming nodig is wanneer ze al direct in het leven wordt ingebed. In wezen heeft al het plantenleven in de verte iets parasitairs, in die zin dat het zich eigenlijk als een parasiet op de levende aarde ontwikkelt. Dat moet ook zo zijn Wij moeten, aangezien we er in veel streken van de aarde niet op kunnen rekenen dat de natuur zelf voldoende organische afvalproducten in de bodem brengt en die dan zover afbreekt dat de aarde werkelijk levend genoeg wordt, wij moeten met onze bemesting het plantenleven te hulp komen in bepaalde streken van de aarde. Het minste in die streken waar je zogenaamde zwarte aarde hebt. Want die is eigenlijk zodanig dat de natuur er zelf voor zorgt dat de aarde levend genoeg is, tenminste in bepaalde gebieden.
Wij moeten de aarde direct activeren, en dat kan niet door mineraliserend te werken, dat kan alleen door met organische middelen te werken, die we in zo’n toestand brengen dat ze een organiserende, levenschenkende invloed op de vaste aarde zelf kunnen hebben. Dat alles, dit stimuleren van met name mest of gier – het kan ieder materiaal zijn dat in die zin gebruikt wordt, als we maar in de sfeer van het leven blijven -, dat is de taak van de geesteswetenschappelijke stimulans die aan de landbouw kan worden gegeven.
Daarom moeten wij niet alleen zoals ik dat gisteren heb beschreven, maar ook nog op andere manieren onze mest flink onder handen nemen. En daarbij gaat het er niet zozeer om dat we de mest substanties leveren – die substanties die hij naar ons idee moet hebben en aan de planten door moet geven – maar dat we hem levende krachten leveren. Want voor de plant zijn levende krachten veel belangrijker dan louter substantiële krachten, dan substanties. Al zou onze bodem op den duur nog zo rijk zijn aan deze of gene substantie, voor het plantenleven zou dat geen enkel nut hebben als wij de plant niet door de bemesting het vermogen zouden geven om wat de bodem aan krachten bevat, ook in haar eigen lichaam op te nemen. Want daar gaat het om.
Wanneer we deze stukjes goed op ons laten inwerken, dan lijkt toch onontkoombaar de conclusie naar boven te komen dat het bij het composteren van organisch materiaal niet gaat om de organische stoffen zelf, maar om het effect dat deze stoffen op de minerale aarde hebben. Bij het ontbinden van de organische stoffen gaan krachten over op de minerale stoffen. Dit effect wordt versterkt door de minerale stoffen te brengen boven het aarde-oppervlak-niveau. We zouden dus composteerbaar materiaal door aardhopen moeten werken en niet composthopen door de aarde. Toch zie ik dat niet gebeuren in de praktijk.
Persoonlijk ben ik maar eens een proefje gaan doen, door een hoop te maken van 50% aade en 50% compost. Deze hoop heb ik in september 2001 gemaakt en in maart 2002 verwerkt.
De resultaten bij de groei in dit jaar zijn veelbelovend. Mooie tuinbonen met meer dan 10 peulen per plant, spitskool, uien en aardappelen zagen er allemaal prima uit, met goede opbrengsten. De schaal was echter heel klein n.l. 50m2 in totaal en niet goed gedocumenteerd. Ik besef dat er meer onderzoek nodig is.
Inmiddels zijn er op de Warmonderhof meer proeven mee gedaan. Het blijkt dat de aarde in de loop van de tijd steeds vruchtbaarder wordt en dat de planten steeds minder ziektegevoelig worden. Dat lijkt me toch een uitstekend resultaat.
Het is echter niet zo makkelijk om deze resultaten uitsluitend toe te wijzen aan de manier waarop we met levende aarde hebben gewerkt. Dat is natuurlijk ook zo in de landbouw. Alles hangt met alles samen en het is onmogelijk om één variabele te veranderen en verder niets. Het weer speelt steeds belangrijk mee en door de gewasrotatie komt eenzelfde gewas maar 1x per zes jaar op hetzelfde stuk grond terecht. Mijn persoonlijke waarnemingen laten echter duidelijk de positieve werkingen van levende aarde zien.
Jan J.C. Saal