Hoe dyslexie en dyscalculie vanuit het denken te begrijpen zijn
De meeste mensen kunnen gewoon lezen, schrijven en rekenen leren op de basisschool. Wanneer alles goed gaat hoef je je niet verder in de achtergronden te verdiepen en is er dus niets bijzonders aan de hand.
Voor een aantal mensen ligt deze zaak echter niet zo eenvoudig. Zij hebben er moeite mee, kunnen moeilijk of niet meekomen en kunnen zelfs traumatische ervaringen meemaken.
In dit stukje wil ik wat dieper ingaan op de denkprocessen die bij lezen en rekenen aan de orde zijn en hoe misverstanden kunnen leiden tot ernstige problemen.
Om te beginnen moeten we constateren dat kinderen, wanneer ze leren lezen en rekenen, niet zo hun denken kunnen beheersen, als volwassenen dat kunnen. Daar ligt al een eerste bron van misverstanden.
Veel volwassenen beseffen dat niet en spreken kinderen dan aan alsof ze dat wel kunnen. Daarmee drijven ze die kinderen in onmacht, en verergeren de problemen.
Kinderen brengen meestal wel iets mee, voordat ze leren lezen en rekenen. Wat de taal betreft hebben ze al leren spreken. Bij het spreken kennen ze dan al uit de praktijk welke woorden samenhangen met welke begrippen. Het leren lezen is een vervolg op het leren spreken. Bij het rekenen gaat het tellen vooraf aan het leren rekenen. Spreken en tellen zijn vaardigheden die kinderen tussen 0 en 7 jaar leren in een gezonde thuissituatie. Uiteraard kan het voorkomen dat dit niet gebeurd is om een of andere reden. In dergelijke situaties moet dat eerst worden ingehaald, voordat een vervolg mogelijk is. Overigens geldt dit gezichtspunt voor het hele taal en rekenonderwijs. Voor beiden is een ontwikkelingsweg noodzakelijk, waarbij het volgende steeds weer rust op het voorgaande. Stappen kunnen wel snel worden doorlopen, maar niet worden overgeslagen.
Kinderen leren lezen en rekenen op een moment dat ze net de eerste beschikking krijgen over hun geheugen. Voordien lijken kinderen wel van alles te kunnen op het gebied van denken, herinneren, rekenen en taal, maar die activiteiten kunnen ze voor ongeveer het 7e jaar niet echt zelf beheersen, omdat ze de innerlijke ontwikkeling die daarvoor noodzakelijk is nog niet hebben doorgemaakt.
Rudolf Steiner beschrijft dat zo: rond het 7e levensjaar is de innerlijk bouw van het lichaam voltooid. Daardoor wordt het etherlichaam niet meer volledig in beslag genomen voor het tot stand brengen van de lichamelijke ontwikkeling. De krachten die daardoor vrijkomen, kunnen vanaf nu gebruikt worden voor de innerlijke ontwikkeling.
Dat wil meteen zeggen dat problemen met dyslexie en dyscalculie in de eerste plaats problemen zijn van de opvoeders en niet van het kind. Een kind groeit en ontwikkelt zich gewoon naar zijn aard en opvoeders moeten zich naar de mogelijkheden van die ontwikkeling voegen.
Omdat op een goede manier te kunnen doen, moeten we meer inzicht verwerven in het lezen en rekenen als denkactiviteiten. Zij zijn namelijk zeer verschillend.
Bij het lezen gaat het erom dat de lettertekens en de woord-gehelen herkend moeten worden, maar gelijk uit het geheugen gewist moeten worden, zodat begrippen, vanuit het geestelijke, de voorstelling van een mens kunnen vullen. We kunnen het lezen niet begrijpen, zonder de werkzaamheid van de geestelijke wereld daarbij serieus te nemen. Vanuit het aardse komen letters, woorden en zinnen. Die richten het denken op de geestelijke inhouden, die daarmee samenhangen. Wanneer we goed waarnemen hoe kinderen leren lezen, dan kun je dat ook zien. Het woord paard hoort bij de klank van het woord paard, dat hoort weer bij een plaatje van een paard en dat hoort tenslotte bij het begrip paard. Om het geestelijke begrip in het denken te kunnen krijgen, moet je het woord in het denken uitwissen. Lezen gaat dan als volgt: kijken – herkennen – uitwissen – open staan voor het begrip dat erbij hoort. Bij het leren lezen wordt deze volgorde steeds weer geoefend en wordt steeds weer gecontroleerd of die volgorde goed verloopt en of de bijbehorende processen werkelijk plaatsvinden. Belangrijk is dat letters, woorden en zinnen dus maar kort in het geheugen worden vastgehouden, net genoeg om die controlerende functie te vervullen.
Rekenen verloopt heel anders. Bij het rekenen worden cijfer en tekenreeksen ook eerst gelezen. Maar dan moeten ze juist in het denken worden vastgehouden, zodat we ze kunnen doordenken, aanpassen en op elkaar betrekken. Daarom is dit echte rekenen nog onmogelijk bij het begin van het leren rekenen. De eerste stap is dan het kunnen lezen van cijfers. Al bij die eerste stap moet direct het onderscheid gemaakt worden tussen het leren lezen van letters en het leren lezen van cijfers. Letters lees je om uiteindelijk uit te wissen en cijfers lees je om vast te houden. Daar moet dus ook de manier van leren op aangepast zijn. Vandaar dat het leren lezen van cijfers pas kan beginnen bij het uit het hoofd leren van de tafels. Door het uit het hoofd leren en opdreunen van tafels wordt al direct duidelijk dat het niet gaat om het individuele cijfer. Maar cijfers in een verband, in een som, in een reeks. Wanneer de tafels uit het hoofd geleerd zijn, zijn ze herkenbaar, wanneer ze opgeschreven zijn. Dus bij het rekenen begint het leren lezen van cijfers bij het uit het hoofd leren van de tafels. De tafels gaan dan juist om de hele sommen en niet alleen de uitkomsten van de sommen. We moeten ons hierbij goed realiseren dat bij het rekenen het geheugen dus anders en sterker wordt aangesproken dan bij het lezen. Bij het lezen wordt het herkennen van letters en woorden sterker aangesproken dan het geheugen.
Nu blijkt het zo te zijn, dat er kinderen zijn die vanzelfsprekend de rekenmanier van lezen beoefenen terwijl andere kinderen vanzelfsprekend de taalmanier van lezen beoefenen. Die vanzelfsprekendheid kan ertoe leiden dat ze moeite hebben met de andere manier van lezen. Wanneer dit niet op de juiste manier herkend wordt door de opvoeder/leraar, dan kan zo’n kind in verwarring komen. Wat op het ene moment goed gaat en goed wordt gevonden, wordt op een ander moment afgekeurd. In deze verwarring en de onzekerheid die daaruit voort kan komen ligt naar mijn inzicht de basis van dyslexie en dyscalculie. Van een leraar wordt eigenlijk gevraagd dat hij of zij kan doorzien dat een kind in verwarring komt en waar die verwarring door veroorzaakt wordt. Dan pas kan adequaat gereageerd worden op een beginnende dyslexie of dyscalculie.
Tegelijkertijd kunnen we zien dat er moderne leermethoden bestaan, die geen rekening houden met hetgeen hierboven beschreven is. Veel leermethoden zijn een uitwerking van iemands persoonlijke ervaringen, maar missen daardoor de diepgang die gebaseerd is op echte menskunde.
Er zijn wel wat algemene richtlijnen te geven die de genoemde verwarringen zoveel mogelijk beperken, al zijn ze niet te voorkomen. Wanneer ze eenmaal optreden, is het zaak om dat zo snel mogelijk te onderkennen en vervolgens zo helder mogelijk opnieuw bij het begin te beginnen. Wanneer lang met verwarringen wordt door geleefd, wordt het steeds moeilijker om opnieuw bij het begin te beginnen. De ervaringen die inmiddels zijn opgedaan zullen steeds meer hindernissen vormen om alsnog het juiste innerlijke onderscheid tussen taal en rekenen te maken en de bijbehorende processen goed te hanteren.
Leren lezen van taal moet dus beginnen met beeldende letters, waardoor de letters geen droge, abstracte tekens worden, maar tekens die al vanaf het begin ergens voor staan. Daardoor komt een kind al vanaf het begin op het proces terecht dat een letter innerlijk uitgewist moet worden om een woord te kunnen lezen. Dat een woord innerlijk uitgewist moet worden om een begrip te kunnen vinden en om een zin te kunnen lezen. Dat een zin innerlijk uitgewist moet worden om tot begrip van zo’n zin te kunnen komen en een stuk te kunnen lezen. Het proces is dus een steeds ingewikkelder uitvoering van zien, herkennen, uitwissen, openstaan voor betekenis, invoegen in het geheel wat er al is.
Na het leren lezen en schrijven van beeldende letters moeten eerst bekende begrippen komen. Dat kan pas wanneer enige vaardigheid bij letters is opgedaan. Bij bekende begrippen kennen de kinderen de uitkomst al, waardoor het proces van herkennen en uitwissen gemakkelijker te volbrengen is. Wanneer bij bekende woorden en begrippen enige vaardigheid is opgedaan, kan het taalgebied verder verruimd worden naar zinnen, waarin andere woorden een plaats hebben. Pas veel later kunnen zinnen betekenis krijgen in stukken en stukken in een groter geheel.
Leren lezen van cijfers moet dus beginnen met het uit het hoofd leren van de tafels. Cijfers hebben geen inhoudelijke betekenis, zoals letters wel hebben. Dat uit het hoofd leren moet dus geen gebruik maken van het lezen, omdat dat lezen juist geleerd moet worden en het uit het hoofd leren daaraan vooraf gaat. De cijfers op zich zijn voor een kind juist te abstract om goed te kunnen bevatten. een rekensom beschrijft een proces en is daarom inhoudelijk beter te bevatten. Wanneer de tafels voldoende geoefend zijn, dan kunnen ze worden opgeschreven en gelezen. Pas daarna krijgen het x-teken en het = teken hun betekenis. Pas wanneer dat voldoende geoefend en voorzichtig begrepen is kunnen we verder gaan met andere rekentekens zoals het + en – teken. Wanneer daarmee voldoende geoefend is en ook dat voorzichtig begrepen is kunnen we verder gaan met het deelteken. Pas aan het einde van de lagereschooltijd kunnen we verdergaan met de breuken en met negatieve getallen.
Voor alle duidelijkheid moet hier gesteld worden dat teksten waarin getallen en begrippen samen voorkomen pas gebruikt mogen worden als duidelijk is dat kinderen beide processen goed onder de knie hebben. Tot die tijd werken zij verwarring in de hand en moeten dus vermeden worden. Het moet kinderen volkomen duidelijk zijn wanneer ze welk proces moeten aangaan. Eigenlijk kun je dat op de lagere school nauwelijks verwachten.
Jan JC Saal
September 2021