Geld verbindt de bd-voedselketen
Inleiding
Binnen de bd-landbouw leeft een sterk bewustzijn van het belang van de voedselketen in zijn geheel. De klant wordt daarbij niet gezien als de laatste schakel of het afvalputje in de keten, maar als afnemer die zin geeft aan het werk dat in de hele keten wordt verricht. Alle schakels in de keten zijn sterk van elkaar afhankelijk. De ene schakel kan niet functioneren zonder de andere. Tegelijkertijd bestaat er echter ook een polariteit in de keten tussen de eerste en de laatste schakel, tussen de producent en de consument.
De producent heeft immers polaire belangen ten opzichte van de consument. De producent biedt waren aan en heeft behoefte aan geld, terwijl de consument behoefte heeft aan waren en geld aanbiedt. De handel brengt deze polariteit met elkaar in verbinding, op zodanige wijze dat geld en producten doorstromen. De handel heeft zélf geen echte behoefte aan producten, slechts voor zover zij een markt voor producten ziet zijn deze van belang. De handel heeft ook niet echt een autonoom aanbod van geld, behalve wanneer zij daarmee haar handelsvoorraad kan aanvullen.
Illusie van vrijheid
De moderne economie heeft veel mogelijk gemaakt. Door het verregaande gebruik van machines en automatisering is de mens veel zwaar en vervelend werk uit handen genomen en is de productie- en vervoerscapaciteit enorm toegenomen. Maar deze ontwikkeling heeft de mens echter ook vervreemd van de dagelijkse werkelijkheid, vooral op het gebied van voedselproductie en -verwerking. We hoeven niet meer veel tijd door de brengen in de groentetuin of in de keuken om ‘s zomers en ‘s winters voorzien te zijn van de benodigde voedingsmiddelen. Zo kan de moderne mens zich ‘vrij’ noemen. Hij is vrij om te gaan en te staan waar hij wil. Die vrijheid wordt slechts beperkt door de hoeveelheid geld die iemand ter beschikking heeft. Alleen met geld is immers alles te koop, zonder geld valt de vrijheid weg.
Deze vrijheid berust echter op een illusie. Onze afhankelijkheid van voeding is helemaal niet veranderd, net zomin als onze afhankelijkheid van het werk in de voedsel-productie-keten. We raken alleen de mensen uit het oog die in dit opzicht voor ons zorgen, zodat we ook het gevoel kwijtraken dat we van die mensen afhankelijk zijn.
Wederkerigheid
Wederkerigheid is eigenlijk een heel gezond gevoel. Wanneer iemand iets voor je doet, voel je de neiging om iets terug te doen. Het is gezond wanneer dat gevoel zich ook uitstrekt tot in onze verhouding met dieren, planten en het milieu in het algemeen. Een gevoel van wederkerigheid kan ook ten grondslag liggen aan waardering. Immers wanneer iemand iets voor ons doet dat we zelf niet kunnen, dan zullen we de capaciteiten en de inzet van de ander veel meer waarderen. Dat is zeker het geval, wanneer we zelf nog een verbinding hebben met de aard van de prestaties van anderen.
Bijvoorbeeld timmerwerk. Iedereen kan zich wel voorstellen hoe dat ongeveer gaat en dat hij of zij dat zelf ook zou kunnen. Wanneer we dan zelf eens iets van hout proberen te maken en we merken hoe moeilijk dat is, dan hebben we des te meer waardering voor timmerlieden die tonen dat ze meester zijn in het bewerken van hout. Voor werkzaamheden die we niet of nauwelijks kennen, is het moeilijk om waardering op te brengen. Ook hier geldt: “onbekend maakt onbemind”. Van dit soort werk zijn we maximaal vervreemd. Toch moeten alle werkzaamheden gedaan worden en is een zeker besef van wederkerigheid noodzakelijk om alle mensen, die dergelijke werkzaamheden doen, bestaanszekerheid te bieden.
Geld als instrument van wederkerigheid
Geld is steeds meer het instrument voor wederkerigheid geworden. Door het betalen van de prijs die een product of dienst kost, wordt de wederkerigheid vervuld. Geld is het instrument geworden, dat deze wederkerigheid wereldwijd kan verzorgen. Geen enkel instrument werkt echter geheel zelfstandig. De mens zal steeds sturend aanwezig moeten zijn, om een goede werking van het geld te waarborgen.
Wanneer we denken dat de overheid dat wel zal verzorgen, zitten we er goed naast. Net zomin als de overheid onze auto kan of zal besturen, kan of zal de overheid in staat zijn om het geld zo te sturen dat het, met het oog op de wederkerigheid, de goede kant op blijft stromen, ook in verband met die wederkerigheid. Dat wil zeggen dat het verrichten van maatschappelijk van belang geachte prestaties met voldoende geld gehonoreerd wordt. Daarnaast zou voor iedere mens een soort minimum bestaansniveau gegarandeerd moeten zijn.
Koopgeld-leengeld-schenkgeld
Om het geld te kunnen sturen is het noodzakelijk om enig bewustzijn te ontwikkelen met betrekking tot de manier waarop geld werkt en waarop het zich laat sturen. Daarbij zijn de bovenstaande begrippen onontbeerlijk:
− Koopgeld is het geld dat we direct overhandigen bij de ontvangst van een product of dienst. Het vertegenwoordigt daarmee de tegenwaarde van de geleverde prestatie. Koopgeld is aanwezig in een transactie en werkt naar het verleden, omdat de prestatie al geleverd is. We betalen immers achteraf.
− Leengeld is geld dat we iemand ter beschikking stellen, zodat die ander in staat is om te investeren of om een bepaalde tijd te overbruggen. Leengeld is aanwezig in een relatie en werkt in het heden, omdat een relatie in het heden actueel is. In het verleden is de relatie aangegaan en in de toekomst wordt de relatie beëindigd, doordat de schuld wordt afbetaald of kwijtgescholden.
− Schenkgeld stellen we aan mensen beschikbaar om hen in de gelegenheid te stellen zich te ontwikkelen. Schenkgeld werkt naar de toekomst, omdat in de toekomst pas zichtbaar zal worden wat die ontwikkelingen en de vruchten van die ontwikkeling zullen zijn.
Afhankelijk van hetgeen we willen bereiken, zullen we dus met de ene geldsoort of met de andere moeten werken. Het werken met een geldsoort vraagt wel om capaciteiten die daarmee samenhangen. Wanneer ik koopgeld uitgeef aan een product, moet ik verstand van zo’n product hebben wil ik kunnen beoordelen of het product aan mijn verwachtingen zal voldoen en of het zijn prijs waard is. Wanneer ik geld te leen geef aan een ondernemer, moet ik verstand hebben van diens situatie en diens capaciteiten, wil ik dat kunnen beoordelen en niet in de situatie terecht komen dat ik het geld nooit meer terug zie, omdat de ondernemer zijn plannen niet heeft kunnen waarmaken. Wil ik schenkgeld aan iemand geven, dan moet ik verstand hebben van ontwikkeling, om de mogelijke ontwikkeling te kunnen beoordelen. Zo niet, dan bestaat een redelijke kans dat ik mijn geld over de balk heb gegooid, omdat de mogelijke ontwikkeling niet tot stand zal komen.
Wanneer we bijvoorbeeld de producent van een product voldoende willen belonen voor zijn inspanningen en voor de inzet van zijn vermogens en capaciteiten, dan is koopgeld het juiste instrument. Bij de aanschaf van zo’n prestatie moeten we er op letten dat de prijs klopt en dat het geld ook werkelijk terecht komt bij diegenen die aan het tot stand komen van de prestatie hebben meegewerkt.
Wanneer we ons bijvoorbeeld willen verbinden aan een organisatie of aan een ondernemer, om hun organisatie mede mogelijk te maken, dan is koopgeld niet geschikt. Immers na een aankoop en na de betaling daarvan blijven we als mens vrij. Met behulp van leengeld kan een verbinding wel tot stand worden gebracht. Heel clean geformuleerd is dat een relatie tussen schuldenaar en schuldeiser. De schuldenaar wordt met behulp van leengeld in staat gesteld om te investeren. Dat wil zeggen dat hij of zij hulpmiddelen kan aanschaffen om mee te werken, zoals machines, inventaris, voorraden e.d.
Wanneer we het mogelijk willen maken dat iets wordt onderzocht, of wordt ontwikkeld, of dat een mens mogelijkheden krijgt om zich te scholen of ervaring op te doen, dan is schenkgeld de aangewezen geldsoort om mee te werken. Omdat schenkgeld niet terugbetaald hoeft te worden kan de ontwikkeling zich vrij voltrekken. Hij kan op de toekomst gericht zijn in plaats van op geld verdienen.
Geldprocessen in een keten
Wanneer in een keten een ideaal wordt nagestreefd en financiële winst dus niet het hoofdmotief is, dan hebben alle betrokkenen van die keten er extra belang bij dat de geldstromen goed gestuurd worden. Dat wil zeggen dat de prijzen niet te hoog zijn (het belang van de klant) en dat de prijzen niet te laag zijn (het belang van de producent). Dat wil ook zeggen dat er voldoende geld beschikbaar is om te kunnen investeren (het belang van de producent) en dat de rente op het geïnvesteerde vermogen niet te hoog is, omdat daardoor de kosten en dus ook de prijzen hoog blijven (het belang van de klant). Tenslotte moet er voldoende vermogen beschikbaar zijn om de benodigde ontwikkelingen te kunnen financieren en om de risico’s te kunnen dragen die onvermijdelijk aanwezig zijn (schenkgeld). Ontwikkeling is zowel in het belang van de producent als in het belang van de klant, omdat beiden belang hebben bij een goede kwaliteit van het product.
De voedselketen in de bd-landbouw is bij uitstek een keten waarin deze wetmatigheden zullen gelden. Om te kunnen sturen zullen medewerkers en klanten zich met het geld moeten verbinden. Geld is in zekere zin net als water. Water stroomt steeds naar het laagste punt, onder invloed van de zwaartekracht. Het laat zich wel geleiden, maar niet sturen.
Geld stroomt ook naar een soort laagste punt, dat afhankelijk is van de begeerte van mensen. Dat wil zeggen dat elke mens aantrekkingskracht kan uitoefenen op het geld, met zijn eigen begeerte of zijn eigen altruïsme. Elke mens kan het geld veranderen in koop-, leen- of schenkgeld en sturen in de richting die hij of zij zelf wil. Zo verandert het geld steeds van richting en van kwaliteit, wanneer het door de handen van mensen stroomt. We kunnen geldstromen ook geleiden door bepaalde structuren in te richten. Het belastingsysteem of het bancaire systeem zijn dergelijke structuren. Door dergelijke structuren kan het geld meer structureel een bepaalde kant opstromen. Het wordt dan minder afhankelijk van onze dagelijkse impulsen. Een eenmaal (democratisch) genomen besluit kan met behulp van structuren langer stand houden.
Ik denk dat het noodzakelijk is om ook binnen de bd-landbouwketen structuren in te richten, waardoor we gezamenlijk het geld binnen die keten kunnen geleiden. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan incasso systemen en abonnementbetalingen, maar ook bijvoorbeeld aan een fee-afdracht, bijvoorbeeld aan Sleipnir of Loverendale van 1% of 2%, of aan winstdelingssystemen. Daarnaast moeten we werken aan de persoonlijke ontwikkeling van alle mensen die binnen de keten actief zijn, zodat zij hun sturende werking op een juiste wijze kunnen uitoefenen. Wanneer we de geldprocessen alleen aan structuren zouden overlaten, missen we de mogelijkheden om ons zelf te ontwikkelen, doordat we te weinig persoonlijk deelnemen aan geldprocessen. Wanneer we geen structuren zouden inrichten of geen gebruik zouden maken van structuren, dan wordt het onmogelijke om grotere, structurele doelstellingen te bereiken. Dan zouden de geldstromen te veel beïnvloed worden door ons dagelijkse wel en wee en daardoor te incidenteel blijven.
Ontwikkelingsweg van de klant
Een klant weet vaak niet wat er allemaal in de keten gebeurt en wat er gedaan is om de producten die hij koopt vervaardigd en in de winkel te krijgen. Wat dat betreft is onze maatschappij zo ingewikkeld geworden dat de meeste productieprocessen zich aan onze waarneming onttrekken. Toch kun je geïnteresseerd zijn in de herkomst van producten en in de mensen en de organisaties die hebben bijgedragen aan het proces van productie, verwerking en handel. Door persoonlijke interesse en onderzoek kun je er achter komen in hoeverre je met het kopen van een bepaald product de wereld een dienst bewijst of juist niet. Het kan immers zijn dat je bijvoorbeeld tegen het gebruik van gifstoffen bent, en dat het product dat je wilt kopen nu net wel met toepassing van gifstoffen is geproduceerd. Dan zou het toch wel vreemd zijn wanneer je met zo’n product tevreden naar huis gaat.
Zodra je echter interesse krijgt en je gaat verdiepen in de achtergronden en het ontstaan van productieprocessen, kom je zo veel zaken tegen, dat je al snel kunt verdwalen in de informatie en in de veelheid van producten en productiemethoden. Door te kiezen voor een bepaalde productiemethode, en voor een keten die daar ook voor heeft gekozen, wordt een rustiger ontwikkelingsweg mogelijk. Door de dagelijkse informatie over beschikbaarheid, kwaliteit, prijs en het wel en wee van de keten, kom je er steeds meer achter hoe een en ander in elkaar zit.
Wanneer je je verbindt met een keten en open staat voor tal van zaken die met de productie, verwerking, handel en consumptie samenhangen; wanneer je probeert om je wensen en je aankopen in een gezonde relatie te brengen met die keten, zul je merken dat je jezelf tegelijkertijd ontwikkelt. Het leven blijkt je dan een persoonlijke ontwikkelingsweg te bieden.
Hierover later meer.
Verdieping van de begrippen koopgeld-leengeld-schenkgeld
De begrippen koopgeld, leengeld en schenkgeld hebben verdere verdieping nodig, om als werkzame begrippen gehanteerd te kunnen worden. Hieronder gaan we daar wat verder op in.
Het koopgeld als instrument van wederkerigheid
Om het koopgeld in zijn eigen kwaliteit te kunnen herkennen, is een denkoefening nodig. Bij deze oefening proberen we de ontstaansweg van een product, bijvoorbeeld een balpen, in gedachten in omgekeerde richting te volgen.
Probeert u met mij’ mee te denken: de pen die ik in mijn hand heb, heb ik gekocht in een winkel. Deze winkel heeft hem ingekocht bij’ de groothandel. De groothandel heeft hem op zijn beurt weer bij de fabrikant gehaald.
De pennenfabrikant heeft halffabrikaten toegeleverd gekregen van andere fabrikanten. Deze laatsten hebben hun halffabrikaten gemaakt van grondstoffen, toegeleverd door bijvoorbeeld mijnen en olieleveranciers. In vogelvlucht komen we dus van de balpen in mijn hand, bij de oorsprong van bijvoorbeeld de clip op deze pen, namelijk de koper- of ijzermijn. Wanneer we deze oefening hebben volbracht, moeten we hem nogmaals uitvoeren, maar dan wel zó, dat we beginnen bij het stukje ijzererts, dat uit de mijn wordt gehaald, dat wordt verwarmd en weer wordt afgekoeld, waaraan wordt getrokken en waarop wordt geslagen, net zolang tot het als clip bevestigd is aan de pen hier in mijn hand. Wanneer we nu, in gedachten, dit stukje erts zo door fabrieken, groothandel en winkel zien stromen, dan kunnen we ook een tegenstroom waarnemen, namelijk het koopgeld.
Het koopgeld is het geld dat wordt overgedragen, wanneer de pen, het halffabrikaat en het erts verkocht worden. Het beweegt zich heel nauwkeurig tegen de stroom van de producten in. We kunnen ook zien, dat het belangrijk is, dat de juiste hoeveelheid geld tegen de producten instroomt (de prijs). Wanneer er te weinig geld terugstroomt (de prijs is te laag), zullen de mensen die de productie van de pen verzorgen, verlies maken en stoppen met het verder produceren van die balpennen. Wanneer er teveel geld terugstroomt (de prijs is te hoog), dan zullen alle betrokkenen winst maken en de productie van de betreffende pennen trachten op te voeren.
Door het voorgaande krijgen we zicht op de koopgeld kwaliteit, als instrument van wederkerigheid. Deze kwaliteit ontstaat bij uitstek wanneer met geld producten worden gekocht. Dat wil zeggen, dat het product en het geld gelijktijdig van eigenaar verwisselen en wel zo, dat economisch gesproken de geldstroom tegen de productenstroom in gaat. Deze ruilhandelingen vinden op één moment plaats (handje contantje, boter bij de vis). Het koopgeld kan een stimulerende of een remmende werking uitoefenen op een bepaalde productenstroom, afhankelijk van de verhouding tussen de hoeveelheid geld (prijs) en de gemaakte kosten.
Bij koopgeld zijn de ‘transacties’ tussen mensen van belang. Het geld verzorgt de wederkerigheid tussen de mensen. Door het koopgeld kan deze wederkerigheid op grote afstand en met een relatief grote tijdsruimte verzorgd worden. Dat vraagt wel een goede instelling van alle betrokkenen in de keten. Die moeten namelijk niet alleen uit zijn op persoonlijk gewin, maar moeten het belang van het geheel doorzien en op een redelijke wijze aan het geheel willen bijdragen.
Het leengeld als instrument van verbinding
Om de eigen aard van het leengeld te achterhalen, moeten we de denkoefening van het koopgeld nog wat uitbreiden. Wanneer we het stukje erts door fabrieken, groothandel en winkel zien stromen, terwijl het geleidelijk verandert tot de clip van een balpen, dan kunnen we ons voorstellen, dat dat alleen mogelijk is, wanneer aan allerlei materiële voorwaarden reeds voldaan is. Bijvoorbeeld, de mijn moet reeds aanwezig zijn, vrachtwagens en schepen om erts te vervoeren, moeten klaar staan. Er moeten hoogovens zijn, en zo verder voor fabriek, groothandel en winkel.
De productenstroom heeft een bedding nodig. Deze bedding moet gevormd worden door de productiemiddelen. Deze productiemiddelen worden op onregelmatige momenten aangeschaft, en hiervoor zijn meestal relatief grote bedragen noodzakelijk. Door het gebruik van deze productiemiddelen komen via het verkopen van producten regelmatig kleine bedragen beschikbaar die voor rente en aflossing van een lening gebruikt kunnen worden. We zien hier verwantschap met het leengeld. Bij een lening wordt eenmalig een groot bedrag ter beschikking gesteld waarna de schuld in termijnen wordt afgelost.
Wanneer we de leenhandeling op zichzelf wat nauwkeuriger bekijken, dan kunnen we deze beleven als een koophandeling, die niet helemaal is afgewerkt. Bij een koophandeling worden geld en product tegelijk overgedragen. Bij een leenhandeling wordt alleen het geld overgedragen en niet het product. Hierdoor blijft dan ook een schuldverhouding bestaan. Deze schuld wordt in de loop van de tijd afgelost via rente en aflossingsbetalingen. In feite vloeit uit een niet afgewerkte koophandeling een leenrelatie voort (zoals bij kopen op afbetaling). Door deze leenrelatie worden schuldeiser en schuldenaar aan elkaar verbonden, tot de lening is afgelost. Dit betekent, dat verschillende aspecten van belang worden, die bij het kopen nauwelijks aan de orde kwamen, zoals de tijd die de verbinding gaat duren, de personen die de relatie aangaan en het feit dat het geleende bedrag vantevoren gespaard moet zijn om uitgeleend te kunnen worden.
Wanneer degene die het geld inleent investeert in bijvoorbeeld een machine die producten maakt, is hij in staat om via de verkoop van deze producten koopgeld te verzamelen, waarmee aan de rente- en aflossingsverplichtingen kan worden voldaan. Wanneer het ingeleende geld niet voor investeringen wordt gebruikt, is het maar de vraag hoe het benodigde geld voor rente- en aflossingsverplichtingen verzameld kan worden (consumptief krediet). Veel mensenleed ontstaat, wanneer wel een leenverhouding bestaat, maar geen mogelijkheden aanwezig zijn om geld voor rente en aflossingsverplichtingen te verzamelen.
We kunnen concluderen dat een leenverhouding ook ontstaat, wanneer een koop wordt gesloten die zich over langere tijd uitstrekt. De verplichtingen die voortvloeien uit een leenverhouding bij het kopen van productiemiddelen, moeten in overeenstemming zijn met de mogelijkheden van de inlener om uit de verkoop van producten geld te verzamelen voor rente en aflossingen. Bij het lenen is er steeds sprake van een schuldverhouding, en deze schuldverhouding wordt in de loop van de tijd ingelost door het betalen van rente- en aflossingstermijnen. Een leenverhouding is alleen zinvol wanneer duidelijk is, hoe het aflossen van de schuld kan plaatsvinden. Over het algemeen zal dat in het gebied van de investeringen zinvol zijn. Dat wil zeggen daar, waar we praten over de bedding van een productenstroom, zoals bij de boven omschreven denkoefening betreffende de fabricage van een balpen is aangegeven.
Andere mogelijkheden waarbij leengeld zinvol gebruikt kan worden zijn bijvoorbeeld: het overbruggen van de termijn, die soms noodzakelijk is tussen levering van producten en de betaling daarvan, of wanneer iemand met een vaste inkomensstroom een noodzakelijke uitgave moet doen die hij op termijn wel kan betalen, maar op dat moment niet.
Tenslotte is bij het leengeld ‘de relatie’ tussen mensen van belang. Deze relatie wordt door het leengeld “hard” gemaakt. Het wordt daardoor geen vrijblijvende verbinding tussen mensen, maar een verbinding waarbij meteen duidelijk is wat er van de partijen die zich aan elkaar verbinden wordt verwacht. Via contracten worden de gemaakte afspraken zo hard gemaakt, dat ze juridisch afdwingbaar zijn.
Het maakt veel uit vàn wie of áán wie iemand geld leent. De één zal goed investeren, de ander slecht. De één vraagt een woekerrente, de ander scheldt de schuld kwijt. Hier wordt een heel gebied zichtbaar waar bewust omgaan met geld zinvol kan zijn. Met behulp van leengeld kunnen verhoudingen tussen mensen zichtbaar gemaakt worden, waardoor de mogelijkheid ontstaat om je af te vragen, of deze verhoudingen al dan niet gezond kunnen werken. Ook ontstaat de mogelijkheid om de verhoudingen te veranderen.
Het schenkgeld als instrument van ontwikkeling
Om wat meer zicht te krijgen op schenkgeldkwaliteit, moeten we onze denkoefening van de balpen nog verder uitbreiden. Bij het koopgeld hebben we gekeken naar het stukje erts, dat in een productieproces door een bedding van productiemiddelen stroomt en geleidelijk verandert in een balpenclip.
Bij het leengeld hebben we gekeken naar de bedding zelf en de schuldverhoudingen die ontstaan, wanneer mensen geld lenen om zo’n bedding met behulp van productiemiddelen op te bouwen.
Bij het schenkgeld kijken we naar de vele mensen, die met behulp van de productiemiddelen in het productieproces werkzaam zijn. Zij zijn het, die het mogelijk maken dat grondstoffen worden omgevormd in balpennen. Zij zijn het, die er voor zorgen dat de machines werken en dat de pennen daar terecht komen waar behoefte aan pennen bestaat. Ik denk aan de mijnwerker, de chauffeur, de bankwerker, de fabrieksdirecteur, de groothandelaar en de winkelier. Een productieproces zonder mensen met capaciteiten is niet denkbaar. Wanneer we ons nu bijvoorbeeld voor de fabrieksdirecteur proberen na te gaan wat er allemaal gebeurd is, voordat hij die taak op zich kon nemen, dan wordt een lange reeks van gebeurtenissen zichtbaar.
Hij is als kind in een gezin opgegroeid, naar de lagere school gegaan, naar het voortgezet onderwijs, waarschijnlijk heeft hij een hogere opleiding genoten en heeft hij vervolgens diverse baantjes en functies gehad. Uiteindelijk, waarschijnlijk pas na een aantal jaren werkzaam te zijn geweest, is hij tot directeur benoemd. Dan is het nog de vraag of hij deze functie goed zal vervullen. Hij moet nog ervaring opdoen. Misschien wordt hij na enige tijd toch vervangen. Wanneer we nu de ontwikkelingsweg van zo’n directeur vergelijken met de ontstaansgeschiedenis van een machine die balpennen moet gaan produceren, dan kunnen ons belangrijke verschillen opvallen. Bij het vervaardigen van een machine is van te voren precies bekend wat deze machine zal gaan presteren. Daarom kunnen we ook spreken van een investering en deze investering financieren met leengeld. Deze prestaties kunnen namelijk in het economisch leven verkocht worden en daarmee kan koopgeld worden verzameld.
Bij een mens is dit niet het geval. Niemand weet wat een pasgeboren baby worden zal en eigenlijk weten we nooit wat iemand zal worden en zal presteren. Pas achteraf zien we wat iemand geworden is en wat hij gepresteerd heeft. Vandaar dat we ook niet kunnen zeggen dat we in een persoon investeren, al wordt dat soms wel zo genoemd. Deze overwegingen leiden tot het inzicht dat de ontwikkeling van mensen mogelijk gemaakt zou moeten worden met schenkgeld. Door schenkgeld kan een mens zich vrij ontwikkelen en kan hij of zij de ontwikkelde capaciteiten inzetten voor de maatschappij. Door die vrijheid kunnen menselijke inzichten en menselijk oordeelsvermogen worden ontwikkeld voor het inrichten van een maatschappij waar het goed is om te leven.
We kunnen bij schenkgeld een zekere verwantschap waarnemen met leengeld, in die zin, dat ook in een schenktransactie wel geld wordt overgedragen maar geen product. Het betreft dus ook een “halve transactie, waarbij normaal gesproken een schuldverhouding zal ontstaan. Echter de schenker ziet af van die schuldverhouding. De schuld wordt kwijtgescholden of wordt er bewust geen schuldverhouding aangegaan. Onbewust gebeurt dat dagelijks wanneer we bijvoorbeeld onze kinderen kleden, voeden en van zakgeld voorzien.
Bij schenkgeld is de ‘intentie’ van mensen van belang, namelijk wat gaan ze doen wanneer ze het schenkgeld ter beschikking krijgen. Het is van belang dat die mensen zich werkelijk willen ontwikkelen en dat ze in omstandigheden terechtkomen waarin persoonlijke ontwikkeling wordt gestimuleerd. Door ontwikkelingen met schenkgeld te financieren, worden ze niet belast met wederkerigheid op korte of langere termijn. Daardoor wordt vrije ontwikkeling van capaciteiten mogelijk gemaakt.
De wereld en het leven als scholingsweg
Je kunt het leven leuk vinden of vervelend, maar je kunt het leven ook beschouwen als een mogelijkheid om jezelf te ontwikkelen. In Nederland is ongeveer iedereen wel naar school gegaan en heeft daar kennisgemaakt met de basisopleiding voor een persoonlijke ontwikkeling. Immers, door te leren lezen, schrijven en rekenen zijn we in staat om veel soorten informatie tot ons te nemen en langs die weg de persoonlijke ontwikkelingsweg voort te zetten. We kunnen er echter ook voor kiezen om extra energie in zo’n ontwikkelingsweg te steken. Wat kunnen we dan leren?
Rudolf Steiner, de persoon die de antroposofische menswetenschap in het begin van de vorige eeuw heeft gegrondvest, heeft daar het volgende over gezegd:
Wanneer je de mens in de tegenwoordige tijd goed bekijkt, dan zie je dat deze al veel ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Hij beschikt over een lichaam dat leeft en functioneert, hij beschikt over zintuigen waarmee de wereld kan worden waargenomen. Hij beschikt over een denkvermogen waarmee de waargenomen feiten doordacht kunnen worden en hij beschikt over een zelfbewustzijn, waarmee hij in staat is om over zichzelf te kunnen beschikken. Waar kom ik vandaan en waar ga ik naartoe? Tevens kent de huidige mens drie bewustzijnstoestanden, die als volgt zijn te karakteriseren:
1. Een ‘slapend bewustzijn’
Dit bewustzijn is kenmerkend voor alle lichamelijke processen die zich in een mens afspelen. Wanneer we ons voedsel verteren of wanneer onze hartslag omhoog gaat, weten we niet hoe dat precies gebeurt. In feite geldt dat eveneens voor alle spierbewegingen en voor waarnemingen zoals pijn, honger, dorst en dergelijke.
2. Een ‘dromend bewustzijn’
Dit bewustzijn is kenmerkend voor allerlei gemoeds- en gevoelsbewegingen. Wanneer we kwaad worden of vrolijk, wanneer we ergens positief of negatief tegenover staan, dan kunnen we wel onderzoeken hoe dat komt, maar in eerste instantie hebben we daar alleen maar een vage, dromende verbinding mee. Dit geldt ook voor gevoelens die we tegenover anderen hebben en gevoelens die we ten opzichte van bepaalde producten kunnen hebben.
3. Een ‘wakker bewustzijn’
Dit bewustzijn is kenmerkend voor hetgeen we in onze gedachten verwerken. Wanneer we denken komt er een stroom van beelden, begrippen en woorden langs, waar we ons allemaal van bewust zijn. Op die manier overdenken we zaken, maar lezen we ook een boek of luisteren we naar een verhaal.
Al deze zaken hebben we verworven, zonder dat we daar vanuit ons bewustzijn iets aan hebben bijgedragen. Het is ons in de schoot geworpen door de ontwikkelingsgang die de mensheid is gegaan.
In de toekomst zijn er echter drie hogere vormen van bewustzijn mogelijk. Door oefening en ontwikkeling is de mens(heid) in staat om zich deze drie hogere vormen van bewustzijn te verwerven. Echter, terwijl in het verleden de drie lagere vormen van bewustzijn tot stand gekomen zijn zonder onze eigen inzet, zullen de drie hogere vormen alleen tot stand komen, wanneer we ons daar persoonlijk voor inzetten. Wanneer we dat doen, zullen we deze nieuwe vermogens kunnen ontwikkelen.
Deze drie bewustzijnstoestanden heten:
1. Imaginatief bewustzijn
Dit bewustzijn is een soort verhoging van het wakkere bewustzijn. Niet alleen zijn we dan in staat om wakker te denken over beelden, begrippen en woorden, maar bovendien zijn we in staat om zelf nieuwe beelden in ons denken te vormen. We kunnen dan beelden denken die we niet uit waarneming kennen, maar die we zelf al denkend in ons eigen denken hebben opgebouwd.
2. Inspiratief bewustzijn
Dit bewustzijn is een soort verhoging van het dromende voelen. Met dit bewustzijn kunnen we ons verplaatsen in anderen of in andere situaties. We kunnen ons zo realistisch in het bewustzijn van anderen verplaatsen, dat we daarbij reëel kunnen waarnemen wat andere mensen, dieren of situaties van ons vragen of wat ze ons te zeggen hebben, zonder dat dat wordt uitgesproken.
3. Intuïtief bewustzijn
Dit bewustzijn is een soort verhoging van het slapende bewustzijn. Ontwikkeling van dit bewustzijn maakt het mogelijk om datgene te doen wat in een bepaalde situatie juist is. Ook in complexe situaties kan daarmee snel vanuit inzicht gehandeld worden.
Wanneer we goed begrijpen wat Rudolf Steiner daarover zegt, biedt een ontwikkelingsweg in het dagelijks leven ons mogelijkheden om boven ons zelfbewustzijn uit te stijgen. Daarmee komt een groter deel van de wereld in ons bewustzijn, waardoor we als mens in staat zijn om beter als medemens te functioneren. Dit laatste is natuurlijk van belang, wanneer we als klant in de voedselketen op een goede wijze willen functioneren. Het komt neer op het ontwikkelen van ons denken, ons voelen en ons willen.
Bewustzijn en omgang met geld
Nu blijkt dat de ontwikkeling van deze hogere bewustzijnstoestanden in belangrijke mate gestimuleerd kan worden door bewust om te gaan met geld en door je te verdiepen in de keten.
1. De omgang met koopgeld werkt stimulerend op het imaginatieve bewustzijn. Immers om begrip te krijgen voor de prijs van een product, is het noodzakelijk om een voorstelling te ontwikkelen van het productieproces, van het verwerkingsproces en van de handelingen die noodzakelijk zijn om het product op het schap in de winkel te krijgen. Interesse in koopgeld betekent dus het stimuleren van de imaginatie.
2. De omgang met leengeld werkt stimulerend op het inspiratieve bewustzijn. Om je te verdiepen in investeringsplannen en in de mensen die dergelijke plannen willen uitvoeren, is het noodzakelijk om verstand te krijgen van mensen en van de haalbaarheid van hun plannen. Je leert daardoor steeds beter te beoordelen welke mensen in staat zijn om hun plannen uit te voeren en wat de betekenis van bepaalde plannen zou kunnen zijn. Interesse in leengeld betekent daarom dat het inspiratieve bewustzijn gestimuleerd wordt.
3. De omgang met schenkgeld werkt stimuleren op het intuïtieve bewustzijn. Door je te verdiepen in de kansen die er zijn en in de mensen die mogelijk in staat zijn om kansen te grijpen en in praktische maatregelen om te zetten, wordt het intuïtieve bewustzijn gestimuleerd. Je krijgt daardoor steeds meer zicht op een mogelijke toekomst en op de mogelijkheden die mensen hebben om op die toekomst te anticiperen. Interesse in schenkgeld wil zeggen interesse in menselijke ontwikkeling en in menselijke toekomstperspectieven, waarmee het intuïtieve bewustzijn wordt gestimuleerd.
Wat staat je als klant te doen, wanneer je het bovenstaande serieus wilt nemen?
Met betrekking tot het geld is het eigenlijk niet eens zo heel moeilijk:
1. Koop uitsluitend producten die je bevallen omwille van de kwaliteit, maar betaal dan ook de prijs die nodig is voor het produceren er van.
2. Verbind je aan een organisatie die een gelijksoortig streven heeft als het jouwe, maar doe dat dan ook werkelijk door lid te worden, abonnee te worden en/of geld te lenen aan die organisatie. Daardoor kan zo’n organisatie op je rekenen en is het mogelijk om tot afstemming te komen.
3. Stel je op de hoogte van de informatie die gegeven wordt en probeer ook voor de wat moeilijkere onderwerpen interesse op te brengen.
4. Wanneer je geconfronteerd wordt met initiatieven en/of ontwikkelingen die je belangrijk vindt, aarzel dan niet met het schenken van geld (naar draagkracht), om die ontwikkelingen mede mogelijk te maken.
5. Verbindt je aan nieuwe ontwikkelingen door bij te dragen aan het leengeld dat voor investeringen noodzakelijk is.
6. Reageer naar eer en geweten op vragen die gesteld worden om de behoeften en de tevredenheid van de klanten te onderzoeken.
7. Laat zien dat de geleverde producten op een goede manier wordt gebruikt.
8. Laat zien dat geld verwerven ook niet zo eenvoudig is als het lijkt.
Wat staat je als producent te doen?
1. Richt je bij de productie in de eerste plaats op de kwaliteit die nodig is voor de voedselproductie.
2. Ga in gesprek met je afnemers om te kunnen onderzoeken hoe zij met jouw producten verder gaan.
3. Geef vorm aan een vastere relatie met de keten en de klanten door informatie te verstrekken en door vragen over prijsvorming en over geld voor investeringen daar te stellen.
4. Laat zien dat het geleverde geld op een goede manier wordt gebruikt.
5. Werk mee aan maatregelen die de kwaliteit en het onderscheidend vermogen van de keten kunnen versterken.
6. Werk mee aan activiteiten, die het bewustzijn bij de klanten kunnen versterken.
Wat staat je als handelaar of als winkelier te doen?
1. Wees je er van bewust dat je een tussenschakel bent in de keten, waarlangs niet alleen producten en geld stromen, maar ook de informatie die door producent en consument worden gevraagd en verstrekt.
2. Onderzoek de behoeftes en de financiële mogelijkheden van de klanten en geef die informatie door aan de aangesloten producenten.
3. Verstrek informatie over kwaliteit en over kosten en prijzen.
4. Verbindt je aan producenten, handelaars, verwerkers en consumenten die overeenkomstige doelen nastreven.
5. Probeer kwaliteiten en prijzen met elkaar in relatie te brengen.
6. Bereken de marge zoveel mogelijk in centen in plaat van in procenten. De marge moet in verhouding zijn met het werk dat er voor wordt gedaan.
7. Werk mee aan acties die de achtergronden van het veld in beeld brengen.
8. Werk mee aan geldstromen die ten dienste van het geheel worden ontwikkeld.
9. Maak geld vrij voor opleiding en ontwikkeling van de medewerkers, zodat ze het geheel leren overzien.
Augustus 2006
Jan J.C. Saal