Eigendomsrecht tussen eigenwijs en eigendom
pdf downloaden Tussen eigenwijs en eigendom
Inleiding
De woorden eigenwijs en eigendom worden door veel mensen gebruikt, zonder dat een verband tussen deze twee woorden zal opvallen. Toch kan er een zeker verband ontdekt worden, wanneer we “eigen” wijsheid zien als een positief gevolg van leven en denken in het culturele leven en eigendom als een positief gevolg van leven en doen in het economisch leven.
Deze levensgebieden hebben nu eenmaal een bepaalde verhouding tot elkaar, die in onderstaande tekening als volgt is te karakteriseren:
Door deze weergave kan duidelijk worden, dat de verbindende schakel tussen deze twee begrippen in het rechtsleven kan worden gevonden, en wel door het eigendomsrecht. Eigendomsrecht ontstaat doordat mensen door hun leven en werken dingen doen, waarvan de resultaten dan hun eigendom worden. Daarnaast kan eigendom worden verworven doordat eigendomsrechten van de een aan de ander worden overgedragen.
Wanneer mensen doelstellingen gaan realiseren, hebben zij aan de ene kant een zekere eigenwijsheid nodig om alle problemen die zij op hun weg vinden de baas te kunnen worden. Aan de andere kant hebben ze meestal spullen nodig waarmee ze vrij moeten kunnen omgaan. Eigendomsrecht voorziet wel in het recht om in een zekere vrijheid met spullen te kunnen omgaan, maar hoe het dan zit met de benodigde wijsheid is vooralsnog een open vraag.
Mensen die aan doelstellingen werken, worden ondernemend en hebben en krijgen daardoor behoefte aan financiële vermogens. Deze vermogens kunnen dan omgezet worden in huizen en spullen die ze bij hun doelstellingen nodig hebben. Wanneer zij niet vanzelfsprekend over die vermogens kunnen beschikken, zijn ze er op aangewezen dat ze die ter beschikking krijgen uit leningen en/of schenkingen. Ze worden daardoor sociaal afhankelijk van hoe anderen naar hun ondernemerschap kijken. Wanneer hun ondernemerschap positief wordt gezien, worden hun verzoeken om leengeld en schenkgeld gehonoreerd en kunnen ze alsnog aan de slag. In deze situatie schept het eigendomsrecht de mogelijkheid voor ondernemende mensen om zelfstandig met hun vermogens en inzichten aan het werk te gaan. Dat is zo belangrijk voor hen zelf en voor de wereld dat het persoonlijk eigendomsrecht al eeuwen wordt verdedigd, ondanks talloze negatieve bijverschijnselen, die dit recht met zich meebrengt.
Hoe is dit persoonlijk eigendomsrecht eigenlijk ontstaan? Het blijkt dat het persoonlijk eigendomsrecht reeds is ontstaan in de Romeinse tijd. Het was destijds een vernieuwing ten opzichte van de normale situatie in die tijd, namelijk dat vrijwel alles eigendom was van de gemeenschap. Door de veranderingen in de Romeinse tijd werd het mogelijk dat elke burger eigendom kon verwerven. Daarbij moet wel aangetekend worden dat toen niet elk mens als burger werd gezien. Dat was slechts aan een beperkt aantal mensen voorbehouden.
Het Romeinse eigendomsrecht is een recht, dat inhoudelijk de afgelopen 20 eeuwen nauwelijks is veranderd. Het was een alomvattend recht, waarbij de eigenaar ongestraft alles met zijn eigendom kon doen naar eigen goeddunken. Eigenlijk denken we in deze tijd nog precies hetzelfde over eigendomsrecht. Wanneer je de eigenaar van iets bent, mag je daar in principe over beschikken zoals je dat zelf wil. We kunnen ons afvragen of het terecht is dat we daar nog steeds zo over denken, gezien alle veranderingen die zich sindsdien in de maatschappij hebben voorgedaan. Bovendien kunnen we ons afvragen of dat alomvattende eigendomsrecht nog wel aansluit bij het rechtsgevoel van de mensen in de 21e eeuw. Oppervlakkig gezien bestaat er nog niet zo veel weerstand tegen. Wanneer we echter iets beter kijken, kunnen we zien dat het alomvattende eigendomsrecht steeds minder kan bestaan is. Wetten stellen paal en perk aan de uitoefening van eigendomsrechten op allerlei gebieden. Wij vinden het ook terecht dat de eigendomsrechten van anderen worden beperkt, ook al vinden we dat vaak voor onszelf niet gelden.
Bijvoorbeeld:
- Wanneer iemand een huis koopt, mag hij nog niet zomaar in dat huis gaan wonen. Hij heeft een woonvergunning nodig, die onder bepaalde voorwaarden door een gemeente wordt afgegeven.
- Wanneer iemand in het bezit is van een auto, mag hij daar niet zomaar in gaan rijden. Zonder verzekering en rijbewijs, is dat verboden en strafbaar.
- Wanneer iemand een boom wil omzagen in zijn eigen tuin, loopt hij een kans om bekeurd te worden of hij kan verplicht worden om een nieuwe boom te planten.
- Het is mogelijk zowel het economisch eigendom als het juridisch eigendom van een huis, of beiden aan iemand over te dragen, zodat het mogelijk is dat twee personen ‘eigenaar’ zijn van hetzelfde huis.
Dit soort zaken laat zien dat een voor ons rechtsgevoel nog steeds omvattend eigendomsrecht veelal in de werkelijkheid niet meer zo bestaat. Het Romeinse recht brokkelt eigenlijk steeds verder af. Dat is al langer het geval ten aanzien van grote financiële vermogens. Mensen die veel vermogen bezitten worden als kapitalisten aangeduid en staan geregeld aan kritiek bloot. Via belastingwetgeving probeert de gemeenschap de groei van die vermogens te beperken. De manier waarop dat zou moeten gebeuren is al decennia lang onderwerp van discussie.
Hoe zouden we nieuwe inhouden kunnen vinden voor dit afbrokkelende eigendomsrecht, zodat het wel mogelijk blijft dat mensen hun ondernemerschap kunnen uitoefenen, maar dat de negatieve bijverschijnselen zoals machtsuitoefening en willekeur worden voorkomen? De problemen in het Oostblok hebben duidelijk laten zien, dat het zonder persoonlijke eigendomsrechten bijzonder problematisch is om maatschappelijk initiatief en ondernemerschap tot ontplooiing te brengen. Uiteindelijk kwam ook daar de macht bij enkelingen terecht. Te weinig persoonlijk eigendomsrechten geven problemen zoals in het communisme naar voren is gekomen. Te veel persoonlijk eigendomsrecht geven ook problemen, zoals de recente krediet-crisis ons heeft laten zien. Naar mijn inzichten is het noodzakelijk om het omvattende eigendomsrecht uiteen te rafelen in deelrechten. Wanneer we dat doen, kunnen we ontdekken dat sommige deelrechten juist persoonlijk moeten zijn, terwijl andere deelrechten juist niet persoonlijk moeten zijn. Het is hierbij natuurlijk mijn bedoeling om de maatschappij als geheel meer algemeen menselijk te laten zijn, zodat armoede en onrecht worden teruggedrongen.
Eigendomsrecht
Hieronder probeer ik het alomvattende eigendomsrechten zo onder te verdelen, dat deelrechten ontstaan met elk een eigen kwaliteit. Deze kwaliteiten probeer ik vervolgens ook te vinden in deelgebieden van ons maatschappelijk leven. Door deze aanpak kunnen gelijksoortige rechten en levensgebieden aan elkaar worden gekoppeld, waardoor een geheel ontstaat waarin oplossingen kunnen worden gevonden voor problemen die we kennen.
Het omvattende eigendomsrecht kunnen we verdelen in zes deel-rechten:
-
-
- Identiteits-recht
- Spreekrecht
- Beheer-recht
- Toewijzings-recht
- Gebruiks-/verbruiks-recht
- Bestaansrecht
-
Elk van deze eigendomsrechten heeft betrekking op een ander aspect van het alomvattende eigendomsrecht. Om deze rechten te kunnen plaatsen in het geheel van het maatschappelijk leven hebben we een beeld nodig van dit gemeenschapsleven. Daarin kunnen vijf levensgebieden onderscheiden worden. In onderstaande tekening wordt dat nader uitgewerkt. Onderscheiden wil niet zeggen dat je het van elkaar kunt scheiden. Alles is met elkaar verbonden, alleen met behulp van ons bewustzijn kunnen we het ene levensgebied onderscheiden van het andere.
- Het geestesleven
Dit betreft het vrij intensieve leven van idealen en streefrichtingen die in de maatschappij bestaan. De identiteit van een mens of van een organisatie is verbonden met bepaalde streefrichtingen. Je kunt hierbij denken aan het streven naar winst of het streven naar een menselijke maatschappij. - Cultureel leven
Dit betreft de manier waarop mensen over tal van zaken denken. Er bestaan nu eenmaal heel veel denkbeelden die lang niet altijd met elkaar overeenstemmen. In het culturele leven wordt hierover uitgewisseld en worden er keuzes gemaakt. Het gaat hier ook over waarheid en onwaarheid. - Het rechtsleven 1
Dit gaat over de manier waarop mensen zich tot elkaar verhouden. Aan de ene kant als gelijkwaardige mensen ten opzichte van elkaar en aan de andere kant als mensen met een gezagsverhouding ten opzichte van elkaar. Allerlei rechten, plichten, statuten en structuren zijn hierbij aan de orde. - Het rechtsleven 2
Het gaat bij het rechtsleven ook over de vraag tot welke groep je behoort en of en op welke wijze het lidmaatschap van een groep kan veranderen. - Het economisch leven
Dit betreft het levensgebied waar mensen veelal met hun handen actief zijn. Het gaat over productie, handel en consumptie. Het gaat ook over waardevorming en prijsvorming. - Het natuurlijk leven
Dit betreft het feitelijke bestaan van alles wat er op aarde te vinden is, inclusief het natuurlijke gedrag van alle levende wezens die daar ook deel van uitmaken.
Als vervolg wil ik de genoemde zes deel-rechten nader toelichten in samenhang met de zes levensgebieden, te beginnen bij het gebruiks-/verbruiks-recht. Het rechtsleven heeft daarbij twee verschillende deelrechten, omdat daarin twee heel verschillende kwaliteiten zijn opgenomen.
Gebruiks/verbruiks-recht (economisch recht)
Dit deelrecht geeft iemand het recht om een goed te verslijten of te consumeren. Eten mag worden opgegeten, een fiets mag worden bereden en een huis mag worden bewoond. Zakelijk gezien mag een winkelpand worden gebruikt, mag een machine in gebruik worden genomen of mogen delfstoffen zoals ijzererts of steenkool worden omgevormd of verbruikt.
Dit recht wordt dus in algemene termen terecht verstrekt aan een vaardig mens wat betreft gebruik en een behoeftige mens wat betreft verbruik. Vaardig wil hierbij zeggen dat je goed gebruik kunt maken van de goederen die je in eigendom hebt gekregen. Behoeftig wil hierbij zeggen dat je zonder de beschikking te krijgen over de te consumeren goederen tekorten ontstaan die het leven nadelig beïnvloeden.
Wanneer dit niet het geval is, voert toekenning van dit recht tot bederf of zinloze vernietiging, omdat waardevolle zaken niet gebruikt (kunnen) worden waar ze voor bedoeld zijn.
Wanneer bijvoorbeeld iemand te veel verbruiks-rechten heeft op voedsel, dan kan hij dit voedsel niet allemaal alleen opeten en zal het overschot bederven.
Wanneer iemand het gebruiks-recht van een auto verwerft, terwijl hij niet kan autorijden, heeft dat geen zin of zal snel verbruikt worden, door een ongeluk bijvoorbeeld.
Wanneer een ondernemer een aantal gebouwen en machines tot zijn beschikking krijgt, zonder dat hij de capaciteiten heeft om een onderneming te runnen, dan zal dit leiden tot grote verliezen en maatschappelijke onvrede.
Oftewel: Een verbruiks-recht hoort eigenlijk toegekend te worden aan behoeftige mensen, in overeenstemming met hun behoeften.
Een gebruiks-recht hoort eigenlijk toegekend te worden aan vaardige mensen, in overeen-stemming met hun capaciteiten.
Toewijzings-recht (rechtsleven-recht)
Dit recht houdt in, dat degene die dit deelrecht in eigendom heeft mag bepalen, wie het gebruiks/verbruiks-recht uit mogen oefenen over bepaalde goederen of zaken.
Dit deelrecht is terecht aan iemand gegeven, wanneer die persoon een goed inzicht heeft in behoeften en capaciteiten van andere mensen. Ook heeft zo iemand eigenlijk een zeker sociaal gevoel nodig, omdat anders vriendjespolitiek of bevoorrechting van enkelen kan ontstaan.
Het is mij in de praktijk gebleken, dat dit oordeel over behoeften en capaciteiten van andere mensen beter door enkele mensen samen kan worden geveld dan door één persoon. Gezamenlijk kunnen mensen meestal socialer zijn dan alleen, en kan ook een milder oordeel over iemands capaciteiten of behoeften tot stand komen.
Oftewel: Het toewijzingsrecht betreft de beschikking over goederen en zaken en heeft betrekking op het bepalen wie het gebruiks/verbruiks-recht mag uitoefenen. Het vraagt om oordeelsvermogen inzake capaciteiten en behoeften van anderen, naast een zekere sociale grondhouding en interesse.
Beheer-recht (rechtsleven-recht)
Dit deelrecht gaat over het bepalen van de vormgeving en het onderhoud van goederen en zaken. Degenen die dit recht verwerven, krijgen de bevoegdheid om te bepalen op welke wijze een bepaald vermogen wordt ingezet. Dit vermogen kan bijvoorbeeld een huis of een fabriek zijn, maar het kan ook een financieel vermogen zijn, dat zijn bestemming nog moet krijgen.
Wanneer bijvoorbeeld geld beschikbaar is voor het bouwen van een huis duiken de volgende vragen op over de manier van besteding:
– Moet er verbouwd worden of verdient nieuwbouw de voorkeur?
– Moet er een woonhuis of een werkplaats gebouwd worden?
– Op welk moment moet een bepaald karwei worden gerealiseerd?
– Van welke materialen moet een gebouw worden gemaakt?
– Hoe komt het gebouw er uit te zien?
De beantwoording van dergelijke vragen is alleen mogelijk, wanneer de eigenaars van dit deelrecht een zekere vakmanschap, een zekere professionaliteit hebben op de gebieden, die aan de orde zijn. De keuzes, die in dergelijke situaties worden gemaakt, oefenen namelijk lange tijd hun invloed uit op de mensen die in zo’n gebouw moeten wonen of werken.
Eenzelfde verhaal kan worden gehouden met betrekking tot keuzes die moeten worden gemaakt bij de aanleg van wegen of (in het sociale) het vormgeven van samenwerkingsverbanden van mensen.
Het beheer-recht heeft dus betrekking op vormgevingsvraagstukken en kan het beste worden toegekend aan vakkundige, professionele, wijze mensen die door hun persoonlijke ontwikkeling en ervaring in staat zijn om gevolgen van hun beslissingen op lange termijn te overzien.
Spreekrecht (cultureel recht)
Bij dit deelrecht gaat het er om wie het recht heeft om te verwoorden wat er speelt en/of hoe de situatie in elkaar zit. Vanuit dit spreken ontstaat bij de toehoorders een beeld over de situatie. Het spreken moet dus beeldend gebeuren, maar ook vanuit kennis van zaken. Wanneer een partijdig beeld wordt geschetst, een onvolledig beeld of een onwaar beeld, dan kunnen anderen die bij die situatie betrokken zijn geen goed oordeel vellen over die situatie en dus ook niet passend voor die situatie handelen of een standpunt innemen.
Identiteits-recht (geestelijk recht)
Dit deelrecht is wat minder concreet dan de voorgaande drie deel-rechten. Het betreft een recht om een bepaalde naam te geven aan goederen, zaken of organisaties. Degene die een dergelijk recht verwerven, verkrijgen de bevoegdheid om de naam goed te keuren die mensen aan bepaalde goederen, zaken of organisaties willen geven.
Het betreft bijvoorbeeld het toekennen van een kwaliteitsmerk, het accepteren van een lid in een vereniging, de toestemming om als bedrijf een bepaalde naam te voeren, maar ook het toekennen van een bepaalde nationaliteit aan een persoon of het afgeven van een diploma aan een student.
Dit deelrecht blijkt tegenwoordig niet meer bij één persoon te kunnen rusten, vandaar dat ik het bovenpersoonlijk noem. Vaak zien we dat aan een dergelijke toekenning een procedure vooraf gaat, waarin wordt getoetst of aan opgestelde criteria wordt voldaan. Wij vinden het normaal gesproken belangrijk dat dit deelrecht in een zekere objectiviteit worden toegekend. Met andere woorden personen moeten zich onpersoonlijk, objectief gericht op de zaak op kunnen stellen.
Het identiteits-recht betreft een bovenpersoonlijk recht, waarbij het gaat om het toekennen van namen, die ‘staan’ voor de goederen, zaken of organisaties die het betreft.
Bestaansrecht (aards recht)
Uiteindelijk komen al de beschreven rechten tezamen in het bestaansrecht. Dit recht geldt in wezen voor alle organismen die op aarde leven. Wanneer organismen in hun bestaan worden bedreigd, wordt daar terecht tegen geageerd. Voor mensen, maar ook voor gemeenschappen geldt dat zij voor hun bestaan afhankelijk zijn van het kunnen uitoefenen van bovenbeschreven rechten. Het bestaansrecht geldt daarbij als een minimum.
Bij voortgaande ontwikkeling kunnen mensen de bevoegdheid krijgen om namens de gemeenschap een of meer van de bovenstaande rechten uit te oefenen. De gemeenschap rekent er dan op dat hun persoonlijke ontwikkeling zover is voortgeschreden, dat ze deze rechten niet uitoefenen voor eigenbelang, maar om het gemeenschapsbelang te dienen.
Gezien de complexiteit van het geheel en in overeenstemming met de gedachten over sociale driegeleding van Rudolf Steiner, verwacht ik dat gemeenschappen zich steeds meer gaan organiseren in samenwerkingsvormen die in overeenstemming zijn met de bovenbeschreven rechten. Dat wil ook zeggen dat ik verwacht dat grotere gemeenschappen in de toekomst steeds meer met verschillende rechtspersonen worden ingericht. Hieronder zal ik verschillende bestaande rechtsvormen beschrijven en aangeven met welke deel-eigendomsrechten ze in principe verbonden zijn. In de praktijk zal vaak voorkomen dat er op dit vlak geen zuiverheid kan bestaan. Door gebrek aan inzicht in de materie en door tal van andere oorzaken blijkt dat zowel individuele mensen als ook rechtspersonen geneigd zijn om met het oude Romeinse eigendomsrecht te werken. Dat lijkt een zekere vrijheid en onaantastbaarheid te geven, waardoor kritiek op hun handelen vermeden wordt. De praktijk ziet er echter anders uit. Omdat anderen in dergelijke situaties van de hun toekomende deel-eigendomsrechten worden uitgesloten, zullen ze in opstand komen tegen degenen die onrechtmatig te veel eigendomsrechten naar zich toe hebben getrokken.
Samenwerkingsvormen
Wanneer we de bovenbeschreven deel-rechten proberen te verbinden met drie maatschappelijk functionerende rechtsvormen, kan ons opvallen dat rechtsvormen min of meer toegesneden blijken te zijn op deze deel-rechten.
Een rechtsvorm regelt de wijze waarop een groep mensen samenwerkt. Zij beschrijft de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokkenen, kortom zij beschrijft de posities van mensen met betrekking tot hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Daarnaast wordt beschreven langs welke procedures men bepaalde posities kan bereiken. Door de verschillende
rechtsvormen volgens verschillende principes te ordenen, kunnen we een aantal elementen onderscheiden die voor een juiste keuze op een bepaald moment van belang kunnen zijn. Binnen de bestaande rechtsvormen worden deze principes niet altijd bewust onderscheiden, hetgeen tot interne fricties kan leiden.
Het stichtings- of verticale principe
Wanneer mensen iets willen bevorderen en daartoe vermogen willen inzetten, kunnen zij dit vermogen onderbrengen in een stichting. De doelstelling van een stichting is altijd een geestelijk goed, een ideaal. Dit doel is voor de gemeenschap van mensen die er bij betrokken zijn van het grootste belang en wordt dan ook als eerste in de statuten genoemd. Wanneer dit geestelijk goed met ‘aards’ vermogen verbonden wordt ontstaat een verticale verbinding. Het bestuur van een stichting brengt deze verbinding tot stand en houdt hem in stand. Doordat het bestuur zich vernieuwt door coöptatie (het kiezen van nieuwe leden door de reeds zittende leden), kunnen nieuwe bestuurders worden gekozen, die dezelfde idealen hebben en achter de doelstelling staan. Een stichting is een rechtsvorm met autocratische kenmerken, omdat normaal gesproken de voorzitter een machtspositie binnen het bestuur heeft en het bestuur een machtspositie binnen de organisatie. Op deze wijze probeert men te waarborgen dat de stichting het vermogen gedurende lange tijd in de zin van de doelstelling zal aanwenden. Iets wat er nog niet is (een ideaal) moet gerealiseerd worden. Mensen met geestelijke en financiële vermogens zetten zich aan deze taak. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden blijven bij het bestuur. Mensen buiten het bestuur hebben geen bevoegdheden.
Deze rechtsvorm past goed bij het beheer-recht en bij het spreek-recht.
Het verenigings- of horizontale principe
Een vereniging van mensen ontstaat wanneer die mensen door iets gemeenschappelijks verbonden worden. Een vereniging is dus een verzameling van mensen die iets ‘gemeen’ hebben of betrokken zijn bij een initiatief. Men hoeft elkaar niet te kennen om zich bewust te zijn van dit gemeenschappelijke. Op deze wijze ontstaat bijvoorbeeld een vereniging van longpatiënten, of een bewonersvereniging van een flat of buurt. De vereniging vormt als rechtsvorm een tegenpool van de stichting. Verschillende mensen, verspreid over een bepaald gebied, worden zich bewust van elkaar en verbinden zich met elkaar. Er ontstaan diverse horizontale kringen van verbonden mensen die elkaar vaak overlappen.
Dat het stichtingsprincipe en het verenigingsprincipe een polariteit vormen, kan blijken uit de hieronder aangegeven kenmerken. Juist door ze als polariteit te beschrijven worden ze beter zichtbaar. In de werkelijkheid komen deze principes in hun zuivere vorm zelden voor.
Een stichting heeft zijn kern, zijn doelstelling, in het geestelijk gebied. Een vereniging heeft zijn kern, zijn gemeenschappelijke zaken, op aarde.
- Een doelstelling wordt in de tijd gerealiseerd. Door realisatie van de doelstelling verliest de stichting zijn zingeving en zal opgeheven worden. De leden van een vereniging worden zich in de loop der tijd steeds meer van hun gemeenschappelijkheid bewust, waardoor de vereniging zich meer gaat vormen, hechter wordt.
- Een stichting begint met vermogens en door besteding zal het vermogen verdwijnen. Naarmate de vereniging meer leden heeft, zullen meer vermogens ontstaan uit bijdragen van de leden.
- Doelstelling en autocratie zijn sleutelwoorden voor de stichting; belangenbehartiging en democratie voor de vereniging.
- Een stichting heeft een bestuur en geen leden. Een vereniging heeft leden en aanvankelijk geen bestuur (het hoogste orgaan is de algemene ledenvergadering).
- Wanneer mensen in een stichting actief zijn, worden uiterlijke ontwikkelingen bevorderd (ontwikkelingen op aarde). Wanneer mensen in een vereniging actief zijn, worden innerlijke ontwikkelingen bevorderd (bewustzijn bij leden).
- Donateurs van een stichting hebben geen rechten en plichten. Zij zijn vrij om te schenken en een schenking verplicht tot niets. Leden van een vereniging zijn onderhevig aan rechten en plichten, o.a. ‘verplicht’ tot het betalen van een bijdrage, gedurende de tijd dat ze lid zijn en hebben ‘recht op informatie’, ‘stemrecht’ e.d.
Het ondernemings- of bewegingsprincipe
Wat is een “onder-nemer” eigenlijk? Men zou kunnen zeggen dat een ondernemer door het bewerken van materiaal zin geeft aan dit materiaal. Hij maakt er een product van wat aan de behoeften van anderen tegemoet komt. Hij neemt iets van onderen en brengt het naar boven (geeft het zin). Het werken staat hiermee tussen geest en materie in. Het beweegt de materie in de richting van de geest. Als bij het samenwerken van een groep mensen het accent ligt op werken, ondernemen, dan is het van groot belang dat de groep tot afspraken komt.
Mensen die samenwerken, doen namelijk in de praktijk allemaal iets anders, waardoor coördinatie van werkzaamheden noodzakelijk wordt. Daarnaast bestaan er verantwoor-delijkheden voor dat wat gemaakt is. Het is belangrijk dat duidelijk is wie deze verant-woordelijkheden draagt.
Bij het maken van iets, een product, een dienst, is het belangrijk dat diegene die iets doet, de juiste vaardigheden bezit zodat het maken ook goed gedaan wordt.
Er is een aantal rechtsvormen, waarin beschreven is wie verantwoordelijk en aansprakelijk is, hoe men tot afspraken komt, hoe winst en verlies worden gedeeld, enzovoort zoals de Besloten Vennootschap (B.V.), Vennootschap Onder Firma (V.O.F.), Maatschap, Commanditaire Vennootschap (C.V.), Naamloze Vennootschap (N.V.) en Coöperatieve Vereniging. Afhankelijk van de capaciteit van de samenwerkende mensen, de aard van de werkzaamheden en de manier waarop de mensen willen samenwerken, is de ene of juist de andere vorm meer geschikt om dit samenwerkend ondernemen vorm te geven. Zo zullen mensen die gelijksoortige werkzaamheden uitvoeren vaak kiezen voor een maatschap of V.O.F. Mensen met verschillende capaciteiten zullen sneller de voorkeur geven aan een B.V. of N.V. Het komt er op aan dat de verantwoordelijkheden, bevoegdheden over werkzaamheden en over ondernemings-inkomsten en -uitgaven zodanig over de mensen worden verdeeld, dat ze overeenstemmen met hun capaciteiten. Deze verdeling moet zo zijn dat enerzijds de mensen hun capaciteiten vrij kunnen inzetten en dat anderzijds hun gezamenlijke inspanning leidt tot gewenste resultaten (producten, diensten).
Ontwikkeling in een samenwerkingsvorm
Ik heb hier boven geprobeerd om de verschillende principes van rechtsvormen zodanig te beschrijven dat hun eigen aard naar voren komt. In de praktijk zien we nogal eens dat rechtsvormen wat aangepast worden. Dit gebeurt omdat ze meestal in hun zuivere vorm niet geheel voldoen aan de behoeften van degenen die ze gebruiken. Meestal onbewust krijgen elementen van het ene principe bestaansrecht in een situatie waar een ander principe eigenlijk de dienst zou moeten uitmaken.
Bijvoorbeeld: door middel van een Raad van Advies kan een democratisch verenigingsprincipe aangebracht worden binnen een stichting. Een stichting kan mensen in (loon-)dienst nemen en daarmee een element van het ondernemingsprincipe meer gewicht geven. Een ondernemingsraad brengt een verenigingselement binnen in een onderneming.
Deze accentverschuivingen leiden vaak tot problemen, omdat de oorspronkelijke afspraken er te weinig ruimte voor laten en omdat het bewustzijn van de betrokkenen een goed onderscheiden van de verschillende principes in de weg staat.
Ik kan deze verschuivingen verklaren vanuit een ontwikkelingsbeeld.
Uitgangspunt daarbij is dat een initiatief meestal begint met één initiatiefnemer en in de loop van zijn ontwikkeling vervolgens eigenlijk zou willen uitgroeien tot een drie-geleed sociaal organisme, oftewel een samenwerkende groep mensen waarbinnen zowel het stichtingsprincipe, het verenigings-principe als het ondernemingsprincipe een plaats heeft.
Afhankelijk van de ‘biografie’ van de initiatiefnemer heeft deze een bepaalde ingang naar het initiatief.
Bijvoorbeeld: een initiatiefnemer ziet een therapeuticum voor zich, waar men geneeskunde vanuit de antroposofie nastreeft. Als de initiatiefnemer geen therapeut en ook geen patiënt is, maar wel het begin van zo’n therapeuticum belangrijk vindt (bijvoorbeeld omdat daarmee mensen hun ideeën praktisch kunnen vormgeven) zal hij geneigd zijn om het initiatief onder te brengen in een stichting. Wanneer hij therapeut is en een geschikte werksituatie wil creëren, zal hij geneigd zijn het initiatief onder te brengen in een eenmanszaak of maatschap.
Wanneer hij patiënt is en vanuit zijn belang en betrokkenheid handelt, zal hij geneigd zijn om het initiatief in een vereniging onder te brengen.
De keuze die gemaakt wordt heeft gevolgen voor de mensen die de initiatiefnemer om zich heen verzamelt en voor hun onderlinge verhoudingen.
Wanneer men met één rechtsvorm van start gaat (wat meestal het geval is) dan zal deze rechtsvorm alle drie de principes bevatten. Afhankelijk van de gekozen vorm komt de nadruk vervolgens op één principe te liggen. Bij een stichting ligt het accent op het ‘bevorderen van’, maar daarnaast krijgen ook het ondernemingsprincipe en het verenigingsprincipe een plaats. Dat heeft later meerdere gevolgen. Bijvoorbeeld: dat het stichtingsbestuur een gedeelte van zijn autonomie verliest en daardoor minder goed zijn doelstelling kan bevorderen. De werkers zullen in hun handelen belemmerd worden door het bestuur en alle betrokkenen hebben het gevoeld dat hun belangen onvoldoende behartigd worden. Deze ongunstige effecten zullen binnen enkele jaren tot conflicten kunnen leiden die zo hoog oplopen dat men de stichting wil gaan splitsen.
Dit moment is uiterst belangrijk in de ontwikkeling van een initiatief.
Besluit men namelijk twee stichtingen te vormen in plaats van één, dan dragen beide stichtingen dezelfde potentiële problemen in zich, die op termijn weer tot dezelfde conflicten leiden enz.
Wanneer men echter, afhankelijk van de inhoud van de conflicten, de stichting splitst in een stichting en een vereniging, of in een stichting en een onderneming, of in ieder geval minimaal deze principes onderscheidt en onderbrengt in verschillende werkgroepen binnen het geheel, dan kan daarmee een begin gemaakt worden van een gezond drie-geleed sociaal organisme, dat kan groeien en dat zich kan ontwikkelen. Na verloop van enkele jaren kan dan de derde rechtsvorm of werkvorm ontstaan.
Ervaringen op dit gebied leiden tot de voorzichtige conclusie dat de meest gezonde (maar niet noodzakelijke) ontwikkeling plaatsvindt als eerst een stichting, daarna een of meer ondernemingen gerealiseerd worden. Daarna en slechts heel langzaam kan een vereniging ontstaan. Of als uit een onderneming een stichting ontstaat en vervolgens langzaam de vereniging tot stand komt. Gemeenschapsvorming als zodanig heeft sterke wortels in een verenigingsstructuur, waarbinnen dan stichtingen en ondernemingen kunnen ontstaan.
Sociale driegeleding
Elk van de genoemde principes ondersteunt met name een van de drie levensgebieden die men in het maatschappelijk leven kan onderscheiden: het culturele leven, het rechtsleven en het economisch leven.
Het stichtingsprincipe ondersteunt het culturele leven.
Een stichting werkt vanuit doelstellingen, benut het inzicht en de kennis van mensen en geeft vorm aan haar kapitaal. Het bestuur is vrij in het kiezen van de doelstellingen en sluit daarbij aan bij de gewenste vrijheid in het culturele leven.
Het verenigingsprincipe ondersteunt het rechtsleven.
De leden verklaren zich akkoord met statuten en huishoudelijk reglementen en hebben rechten en plichten. Met betrekking tot deze rechten en plichten zijn allen gelijk. Er worden procedures en mandaten omschreven, zodat deze rechten en plichten gewijzigd kunnen worden wanneer de omstandigheden daarom vragen.
Het ondernemingsprincipe ten slotte, ondersteunt het economisch leven.
Productie, handel en consumptie zijn de activiteiten van het economisch leven. Wat de een produceert consumeert de ander. In het samenwerken zijn we van elkaar afhankelijk en is broederschap noodzakelijk om tot resultaten te kunnen komen. Geld en waarderingsprocessen maken deze afhankelijkheid zichtbaar en scheppen de mogelijkheden voor veranderingen en groei.
In de huidige tijd is het belangrijk, dat elke mens deel kan uitmaken van elk van de drie genoemde levensgebieden, door daarin een functie te vervullen. Pas daardoor kan iemand zich volledig mens voelen. Oude onderscheidingen tussen mensen op basis van hun functie zijn daarom onvruchtbaar en discriminerend geworden. Niemand voelt zich meer uitsluitend consument of uitsluitend ondernemer of bestuurder.
Verdeling van eigendomsrechten
We zien in het voorgaande dat het ondernemen en het stichten in een polariteit worden beschreven, waarbij het middengebied door het verenigen wordt ingenomen. De combinatie van de kwalitatief verschillende activiteiten, die hierbij kunnen worden onderscheiden, met de verschillende eigendomsrechten geeft het volgende interessante perspectief te zien.
- Het gebruiks-recht kan met name uitgeoefend worden door een ondernemer, zodat een vaardig mens kapitaalgoederen kan gebruiken voor het produceren van goederen en diensten. Het verbruiks-recht wordt door een consument uitgeoefend. De behoeftige consument is in staat om goederen en diensten te verbruiken die door ondernemers worden vervaardigd. We kunnen spreken van economische rechten die vooral door (rechts)personen kunnen worden uitgeoefend.
- De verenigingsvorm is geschikt voor het toewijzings-recht. Op deze wijze komen toewijzingen onder een zekere sociale controle tot stand. Een vereniging kent namelijk openbare procedures, waarin alle leden een inbreng kunnen hebben. Het betreft een sociaal recht, dat bij voorkeur door groepen mensen kan worden uitgeoefend.
- De stichtingsvorm is bij uitstek geschikt voor het dragen van het beheer-recht. Daarmee
komen vermogens in dienst van doelstellingen. Bestuursleden dienen dan geselecteerd te worden op hun ‘kundige’, ‘wijze’ aanpak van zaken. Het betreft een recht, waarbij het belangrijk is dat de vermogens waarover beschikt wordt, niet in het bezit van de beherende personen vallen. Dit om te voorkomen dat het egoïsme van zo’n persoon te veel aangewakkerd zou kunnen worden.
- Het spreekrecht is niet met een rechtsvorm verbonden. Hierbij gaat het er om dat de sprekers de autoriteit en de positie hebben verworven waardoor zij mogen spreken. Ik denk dat het onderzoeken van de wijze waarop mensen spreekrecht verwerven een interessant veld van studie kan vormen. Het spreekrecht is in elke situatie persoonlijk.
- Met behulp van de naamgeving kunnen verschillende rechtsvormen onder een identiteit worden samen gebracht, waarmee dit eigendomsrecht boven-persoonlijk wordt. Met name een gemeenschap kan identiteitsdrager zijn. Mensen en rechtspersonen kunnen zich onder de paraplu van deze identiteit stellen.
Eigendomsrechten en aandelen
Wanneer we met deze kennis gewapend nagaan hoe deze eigendomsrechten bij aandelen in ondernemingen zijn verdeeld, kan beschreven worden welke rechten aandeelhouders uit kunnen oefenen op een onderneming, of op welke wijze men eigendoms-rechten op aandelen kan verwerven.
Naar de onderneming toe kan geconstateerd worden, dat de aandeelhouder vermogen inbrengt en participeert in besluiten over winstbestemming, directie voering en aandelentransacties.
Dit betekent in de eerste plaats participatie in de beheer-rechten van de onderneming, gecombineerd met een toewijzingsrecht met betrekking tot de directie en een identiteits-recht met betrekking tot het (her)plaatsen van aandelen bij bepaalde eigenaars.
Als eerste kunnen we daaruit concluderen dat de verschillende rechten op een soort Romeinse manier met elkaar verknoopt zijn. Daarnaast is het zo dat mensen meestal aandelen kunnen kopen door het hoogste te bieden. Dat geeft geen enkele garantie met betrekking tot hun vaardigheden en hun doelstellingen. Het gevolg is dat aandeelhouders meestal uitsluitend om de winstrechten hun aandelen kopen, waardoor de eigendomsrechten die ze hiermee verwerven op een volstrekt eenzijdige manier worden gebruikt. Aandeelhouders voelen zich eigenaar en missen veelal de eigenschappen om dit eigenaarschap op een in deze tijd passende manier waar te maken.
Het is naar mijn inzichten terecht, dat het aandeelhouderschap niet zonder meer voor iedereen bereikbaar is. Doordat echter alleen financiële drempels bestaan, beperkt de selectie van mensen zich tot financieel draagkrachtige mensen. Daardoor bestaat er geen enkele garantie inzake hun inzichten en oordeelsvermogen.
Zo komen we bij de vraag, op welke geschikte wijze mensen eigendomsrechten zouden kunnen verkrijgen op aandelen.
In wezen kunnen we bij het eigendomsrecht van aandelen de genoemde vier rechten weer onderscheiden.
- Wie mag zich eigenaar noemen en heeft daarmee stemrecht/dividendrecht?
- Wie beslist welke personen hoeveel aandelen mogen kopen?
- Wie beslist over het aantal aandelen, het in de organisatie ingebrachte vermogen en over de structuren waarbinnen zich een en ander afspeelt, zoals de vangnet-constructie?
- Wie beslist over fusie, overnames of deelneming van mensen en instellingen buiten de organisatie?
Door het aandelen-vraagstuk langs deze kwalitatief verschillende wegen uiteen te rafelen, ontstaat een kans op het vinden van goede oplossingen. Het aandeelhouderschap hoeft op zich geen probleem te zijn, mits het niet verbonden is met het ouderwetse, Romeinse eigendomsrecht.
Er moeten nieuwe structuren gevonden worden, waarbij een differentiatie van het eigendomsrecht de basis vormt van de rechten en plichten die worden aangegaan. Stichting Sleipnir is al jaren op weg om deze gezichtspunten in praktijk om te zetten.
Jan JC Saal