Gemeenschapsvorming

Sociale Gezondheidszorg
In biografisch perspectief

Deze tekst is als brochure verschenen in de serie GEZICHTSPUNTEN. Het is nummer 36. Deze brochure is te bestellen via www.gezichtspunten.nl

Inleiding
In de sociale gezondheidszorg gaat het om de vraag in hoeverre het mogelijk is om, via de sociale omgang met elkaar, de gezondheid van jezelf en die van je medemens te ondersteunen of te bevorderen. Het antwoord op deze vraag is niet zo eenvoudig. We raken hiermee aan diepe menselijke vraagstukken. Bevordert het de gezondheid wanneer je lief en aardig bent voor elkaar?. Zo eenvoudig zit de werkelijkheid echter niet in elkaar. Kinderen die nooit een grens gesteld krijgen, raken verwend. Soms is het verfrissend en noodzakelijk om eens flink boos te zijn. Lief en aardig zijn kan soms heel ongezond werken. Hoe we met elkaar moeten omgaan is ook afhankelijk van de leeftijd. Kinderen gaan anders met elkaar om dan volwassenen, volwassenen gaan anders om met kinderen dan met elkaar enz. Wanneer je goed oplet kun je zien dat ieder mens geneigd is om zijn gedrag aan te passen aan de mensen die hij of zij op een bepaald moment tegenkomt. Ook kun je bijvoorbeeld een slecht humeur hebben, maar als er bezoek komt ben je toch vrolijk.

Een deel van de de ontwikkeling de mens gedurende zijn leven verloopt volgens zekere wetmatigheden. De grotere wetmatigheden zijn algemeen bekend: een mens wordt als kind geboren, groeit op, wordt volwassen, wordt oud en sterft. Bij nadere bestudering kunnen we de levensloop van een mens onderverdelen in fasen van 21 jaar, of nog fijner in fasen van zeven jaar. Elke fase heeft zijn eigen ontwikkelingskwaliteit. Het is belangrijk om deze ontwikkelingskwaliteiten te kennen, omdat deze kunnen aangeven hoe we met elkaar zouden kunnen omgaan. Wanneer we in het sociale leven rekening houden met de kwaliteiten van elke levensfase onstaat een wezenlijk andere kijk op sociale vragen, waardoor sociale gezondheidszorg echt mogelijk wordt. In deze brochure ga ik hier nader op in. In veel gevallen worden zaken in de “hij” vorm beschreven. meestal kan hij ook als “zij” worden gelezen.

Biografie en mensbeeld
Het blijkt dat een mensbeeld, als “verborgen bestuurder”, een grote invloed kan uitoefenen op het denken en doen van mensen. Iedere mens heeft meer of minder bewust een bepaald mensbeeld in zijn gedachten.Veel van onze daden blijken aangestuurd te worden door het mensbeeld dat we hanteren.

We kunnen bijvoorbeeld de mens als een soort machine zien. Binnen dat mensbeeld is voeding brandstof en moeten we af en toe even bijtanken. We vervangen onderdelen (orgaan transplantaties) en zien ziekte als een verstoord chemisch proces dat met medicijnen bijgestuurd kan worden. Ons hart is een pomp dat het bloed rondpompt en onze hersenen zijn een computer waarmee we denken. In dit mensbeeld bewegen we zoals een motor beweegt en denken we zoals een computer werkt.

Tot op zekere hoogte is dit mensbeeld waar, omdat een fysiek lichaam wel degelijk aan wetmatigheden van het fysieke voldoet. Een gebroken been moet inderdaad gezet worden, om genezing mogelijk te maken. Organen zijn inderdaad binnen zekere grenzen te transplanteren. In maag en darmen spelen zich ook chemische processen af. Deze benadering sluit echter ook een aantal zaken uit die niet fysiek zijn en houdt geen rekening met de mogelijkheid dat een aantal zaken uitdrukking zijn vaniets geestelijks. Bij een operatie wordt vaak over het hoofd gezien, dat deze toch uiteindelijk afgerond moet worden door het genezingsproces van de zieke zelf. Dit genezingsproces blijkt van talloze factoren afhankelijk te zijn, waarvan velen nog onduidelijk zijn. We kunnen denken aan rust, aan humor, aan veiligheid, maar ook aan wilskracht en aan de aanwezigheid van een geliefde. Juist door dit genezingsproces is te zien dat een mens naast het fysieke nog veel andere kanten heeft.

We kunnen de mens ook als een soort plant zien. Een plant heeft een heel bijzondere betrekking tot het leven. Veel planten kunnen vermeerderd worden door er eenvoudig een stek af te snijden en in de aarde te zetten. De mens heeft de plant als voedsel nodig om in leven te blijven. Wanneer we de mens als plant zien krijgen we aandacht voor factoren die het leven beïnvloeden. Bijvoorbeeld voor een gezonde leefomgeving, frisse lucht, gezonde voeding, een gezond milieu e.d. Door goede leefomstandigheden en gezonde voeding zal de mens gezond blijven.
Een nagatief gevolg van deze benadering kan zijn dat we er van uitgaan dat we met mensen hetzelfde kunnen doen als met planten. Dat kan betekenen dat we denken dat we de groei en het bestaan van de mens kunnen manipuleren, met behulp van voeding of genetische manipulatie.

Ook dit mensbeeld is overigens tot op zekere hoogte waar, voor zover het het levenslichaam of etherlichaam betreft. Dit lichaam is werkzaam binnen het fysieke lichaam en beheerst daar alle processen. Het gaat daarbij om groeiprocessen, verteringsprocessen, bloedsomloop, ademhaling, denkprocessen enz. Inderdaad worden we ziek door slechte voeding en bedorven lucht. Inderdaad is het belangrijk dat we voor een gezond denkproces goede denkbeelden krijgen aangeboden.

We kunnen de mens ook als een soort dier zien. Dit mensbeeld is eigenlijk het meest verbreid en sluit ook aan bij de evolutietheorie van Darwin. Binnen dit mensbeeld houden we rekening met de ervarings- en belevingswereld van de mens. Net als bij het dier kan de mens de wereld waarnemen en ziet wat er om hem heen gebeurt. Hij kan daar op reageren en kan zich dat herinneren. Bij dit mensbeeld spelen de afstamming (genen, de “soort”) en de instincten een grote rol. Veel wordt verklaart vanuit de evolutie va de mens. Het overleven van de sterkste en het vastleggen van eigenschappen in de genen verklaren dan de huidige gedragingen van de mens.

Ook dit mensbeeld is tot op zekere hoogte juist, n.l. voor zover het het “astraal-lichaam” van de mens betreft. Door het astraal-lichaam kan de mens waarnemen, in overeenstemming met de dieren. Het astraallichaam blijkt tevens alle informatie te door te geven, die noodzakelijk is voor de vormgeving van ons lichaam. Het staat in verbinding met een soort blauwdruk van ons lichaam. Deze blauwdruk is overigens niet opgeslagen in de genen, maar wordt met behulp van de genen opgevangen uit een zgn astrale werkelijkheid. De naam anhet astraallichaam is hiervan afgeleid. Door het beeld in de astrale werkelijkheid ziet elke mens er uit zoals hij er uit ziet en kan een mens zicht tot zijn oorspronkelijke vorm herstellen wanneer wonden genezen. Het genezingsproces is een soort samenwerking van het ether-lichaam en het astraal-lichaam. Het astraal-lichaam geeft aan welke vorm hersteld moet worden, terwijl het ether-lichaam het groeiproces verzorgt dat beschadigde cellen verwijdert en nieuwe cellen aanmaakt. Het fysieke lichaam houdt dan de vorm vast.

Wanneer we gaan zoeken naar een mensbeeld op menselijk niveau, komen we op het gebied van het zelfbewustzijn en de zingeving van het leven terecht. Deze zijn namelijk typisch voor de mens. Voor de mens zijn hele andere vragen relevant dan voor een machine, plant of dier. We kunnen ons dan bijvoorbeeld afvragen hoe het zelfbewustzijn van een mens zich ontwikkelt, of de samenleving de gelegenheid biedt om tot zelfbewustzijn te komen, of dat het zelfbewustzijn juist wordt onderdrukt. Wat betekent een zinvol leven en welke maatschappelijke instellingen of fenomenen hebben daar een positieve of negatieve invloed op.
Juist vanuit deze vragen kan het begrijpelijk worden dat sommige gehandicapte mensen zich volledig mens kunnen voelen, wanneer ze hun leven als zinvol ervaren, terwijl gezonde mensen zich ziek of gehandicapt kunnen voelen, wanneer ze geen zingeving kunnen beleven. Omdat een mens uitsluitend zichzelf met het woord “ik” kan aanspreken, wordt deze laag in de mens ook wel het “ik-lichaam” of “ik-organisatie” genoemd. Het ik van een mens heeft een sturende werking in het leven. Mensen met een krachtig ik nemen hun levensloop in eigen hand. Zij laten zich niet uit het veld slaan door tegenslag of tegenwerking. Zij stellen hun eigen doelen en bepalen zelf de weg waarlangs ze die doelen willen bereiken. Hun leven beïnvloed hun medemensen en de wereld, terwijl ze zichzelf ook nog ontwikkelen.

Omdat alle vier de beschreven benaderingen op zichzelf wel juist, maar niet compleet zijn, kunnen we ons voorstellen dat een mensbeeld pas compleet en genuanceerd wordt, wanneer we in staat zijn om de mens opgebouwd te zien uit alle vier de lichamen. Ze zijn dus allen tot op zekere hoogte waar, maar eenzijdig. Elke benadering staat voor een laag van de mens als geheel, zoals deze zich op aarde kan manifesteren. Anders gezegd: een mens bestaat uit vier lichamen. Een fysiek lichaam, in overeenstemming met de kwaliteiten van de materiële wereld. Een etherlichaam, in overeenstemming met de kwaliteiten van de planten wereld, een astraallichaam in overeenstemming met de kwaliteiten van de dierenwereld en een ik-lichaam waardoor de geestelijke kant van de mens het lichaam kan aangrijpen via bewustzijn en zingeving.

De sociale gezondheidszorg gebruikt dit gecompliceerde mensbeeld, omdat het goede mogelijkheden biedt om de gezondheid positief te beïnvloeden. Elk van de eerder genoemde benaderingen is belangrijk en er zijn genezingsmethoden ontwikkeld die voor elk van deze aspecten werkzaam zijn. Wanneer bijvoorbeeld een mens zijn been breekt, kan dit been gezet worden en daarna komt vanzelf een genezingsproces op gang , waardoor uiteindelijk de zieke weer gezond wordt. Soms echter komt zo’n genezingsproces niet goed op gang. De mens is dan in een diepere laag ziek en moet daarom anders behandeld worden. In een dergelijk geval worden de andere beschreven mensbeelden belangrijk, omdat daarin aangrijpingspunten kunnen liggen die genezing kunnen bevorderen.
Wanneer bijvoorbeeld een mens letterlijk geen zin meer heeft om te leven, kan dat zichtbaar worden in het uitblijven van een genezingsproces. In een dergelijke situatie is dus het zetten van een been niet voldoende, maar moet ook naar andere zaken worden gekeken. Naarmate het ziekteproces minder fysiek is, is het moeilijker om iemand te helpen. Sociale gezondheidszorg wil graag uitgaan van een vierledig mensbeeld. Daardoor wordt het mogelijk om op een diepere laag van de mens in te werken en tevens preventief te werken.

Biografie
In deze brochure gaan we verder uit van het gecompliceerde mensbeeld waarbij de “ik organisatie” zich uit in de bewustzijnsontwikkeling van een mens. Deze bewustzijnsontwikkeling gedurende het leven noemen we de menskijke biografie. Kennis en inzicht met betrekking tot de menselijke biografie biedt tal van mogelijkheden voor een preventieve en een sociale benadering van de gezondheidszorg.

De verdeling van een mensenleven in fasen van 21 jaar.
Bij het beschrijven van de kwaliteiten in de verschillende levensfasen komen we termen tegen die in het dagelijkse woordgebruik vrij onbekend zijn of soms in een andere betekenis gebruikt worden. U moet deze termen maar als vaktermen beschouwen. In het kader van deze brochure kunnen ze slechts summier worden toegelicht. Mensen die zich serieus in dit onderwerp willen verdiepen kunnen in antroposofische literatuur verdere toelichting vinden.

Het leven op aarde begint met de geboorte. Daarnaast bestaat de enig werkelijke zekerheid die een mens heeft uit het feit dat hij eenmaal zal sterven en daarmee het aardse toneel zal verlaten. Een biografie speelt zich tussen deze twee momenten af. In de onderstaande beschrijving wordt uitgegaan van een leef-tijd van 84 jaar. Het is duidelijk dat niet elke mens 84 jaar oud zal worden. Dat wil voor veel mensen dan ook zeggen dat ze aan bepaalde levensfasen niet zijn toegekomen. Vandaar dat dan gezegd wordt, dat ze jong zijn gestorven. Het kan ook zijn dat mensen langer of korter bezig zijn met de ontwikkelingen die “normaal “ slechts een bepaalde tijd in beslag nemen. Onderstaande beschrijving wil dat niet ontkennen. Door echter de “normale” gang van zaken te kennen, kunnen de uitzonderingen herkend worden. De uitzonderingen zijn juist sprekend voor de levensloop van een bepaalde mens. De wetmatigheden gelden voor de mens in het algemeen.

• De eerste 21 jaar staan in het teken van groei en ontwikkeling van het fysieke lichaam, het etherlichaam en het astraallichaam. We gaan later verder op deze drie lichamen in. In deze eerste levensfase speelt de opvoeding een belangrijke rol. Groei en ontwikkeling kunnen door een goede opvoeding worden bevorderd en door een slechte opvoeding worden tegengewerkt.
• De tweede 21 jaar staan meer in het teken van groei en ontwikkeling van de menselijke ziel, waarbij ook de ziel in drie geledingen beschreven kan worden, n.l. gewaarwordingsziel, verstands-/gemoedsziel en bewustzijnsziel. Bij de ontwikkeling hiervan speelt de zelf-opvoeding een belangrijke rol. We zien dat normaal gesproken iedereen het ouderlijk huis verlaat en op eigen benen gaat staan. De keuzes die dan gemaakt worden in verband met leven en werk spelen een doorslaggevende rol bij de persoonlijke ontwikkeling in deze periode.
• De derde 21 jaar staan meer in het teken van groei en ontwikkeling van de menselijke geest, waarbij de persoonlijke ontplooiing van wezenlijk belang is. Het gaat hierbij om de ontwikkeling van de persoonlijkheid en om de vraag in hoeverre aan levensdoelen wordt gewerkt. Wanneer dat het geval is, zal er een zeker evenwicht bestaan tussen de persoonlijke ontwikkeling en de realisatie van doelstellingen in de sociale omgeving.
• De vierde 21 jaar tenslotte staan meer in het teken van loslaten en van reflectie op het leven, waarin gezocht kan worden naar de essenties van het leven. Een voor een worden verschillende zaken losgelaten, te beginnen bij het werkleven. Veeelal onstaan er moeilijkheden met de zintuigen en met het bewegen. Ook familieleden, vrienden en kennissen vallen weg, doordat zij overlijden. Tenslotte komt het eigen overlijden als denkbeeld steeds dichterbij. Dit leidt tot bezinning op het leven dat geleefd is en op wat de toekomst na dit leven zal brengen.

Bij een zo strakke indeling kunnen mensen makkelijk tot de gedachte komen dat deze indeling maar een keuze is en dat er ook andere keuzes mogelijk zijn. Inderdaad moeten we niet verwachten dat er te strakke grenzen tussen de fasen aanwezig zijn en dat er geen andere woorden gevonden zouden kunnen worden om de aangegeven ontwikkelingen te beschrijven. Het is mij echter in de praktijk gebleken, dat deze keuzes en deze begrippen een goede hulp kunnen zijn om de optredende processen te herkennen en om daarop in te spelen. De ene fase gaat over in de andere fase, bij de ene mens iets eerder en bij de andere iets later. De volgorde zal toch meestal wel herkend kunnen worden. Wanneer mensen zich meer en meer in de kwaliteiten verdiepen zal toch verrassend vaak blijken hoe nauwkeurig deze fasen kunnen optreden.

We zullen de vier fasen nogmaals beschrijven en er dan iets dieper op ingaan:

De eerste 21 jaar
Bij de geboorte komt een geestelijk wezen naar de aarde, om zich te verbinden met een lichaam en daardoor de mogelijkheid te verkrijgen om op aarde te leven. Gedurende de eerste 21 jaar neemt de menselijke geest in eerste instantie bezit van het overgeërfde lichaam, dat hem door ouders beschikbaar wordt gesteld. Elk levend menselijk lichaam bestaat eigenlijk uit drie lichamen n.l. het fysieke lichaam, het levenslichaam of etherlichaam en het astrale lichaam of beeldenlichaam. De menselijke geest komt bij de geboorte als het ware uit een voorgeboortelijk bestaan tevoorschijn en werkt zich in, in het aangeboden erfelijke lichaam.
We kunnen ons voorstellen dat het ik, de naam waarmee elke mens zichzelf aanspreekt, het vierde “lichaam” is, dat de andere drie lichamen moet gaan beheersen. Het zwemt als het ware de andere drie lichamen binnen en verandert ondertussen die lichamen zodanig, dat ze in de fijnere delen precies bij die persoonlijkheid gaan passen. Onderwijl groeit het lichaam en raakt in 21 jaar volgroeid (volwassen). De eerste zeven jaar ligt daarbij het accent op het fysieke lichaam, de tweede zeven jaar op het etherlichaam en de derde zeven jaar op het astrale lichaam.

Het vierde lichaam, of het ik van een mens, is herkenbaar aan het bewustzijn van een mens. We zien dat ontwikkelingsprocessen ook in de eerste 21 jaar gepaard gaan met een verandering van bewustzijn, waaruit blijkt dat het ik steeds weer een andere verhouding tot de drie lichamen heeft bewerkstelligt. Het ik komt als het ware steeds dichter bij. Zodra het Ik beschikbaar is voor de betrokken mens is hij of zij volwassen. Op hetzelfde moment wil de betrokkene echter niet meer opgevoed worden en zal geneigd zijn om het ouderlijk huis te verlaten.

Zoals we aan kinderen kunnen waarnemen, is een mens in de eerste 21 jaar, bij de opvoeding, ten zeerste aangewezen op nabootsing. Door nabootsing van tal van zaken uit hun omgeving en van de medemensen ontwikkelen ze zichzelf. Deze ontwikkeling wordt zichtbaar in hun gedragingen, zoals lopen, spreken en denken. Door de drang tot nabootsen heeft opvoeding effect. Immers door te zorgen voor een levende, gezonde omgeving en door het voorbeeld van ouders en anderen wordt een grote invloed uitgeoefend op de mens, vooral gedurende de eerste 21 jaar van zijn leven. De eerste zeven jaar zijn daarbij belangrijk voor de uiteindelijke fysieke gezondheid gedurende de rest van zijn leven, de tweede zeven jaar hebben grote invloed op het geheugen en het voorstellingsvermogen, het levensgevoel en het zelfvertrouwen en de derde zeven jaar hebben grote invloed op de denkbeelden waarnee een mens zijn leven vorm geeft en het oordeelsvermogen dat hij kan ontwikkelen.

Het bevorderen van gezondheid betekent in dit verband, dat we gedurende de eerste zeven jaar bij een kind vooral moeten letten op de fysieke omstandigheden waarin een kind wordt grootgebracht. Fysieke omstandigheden hebben te maken met voedsel, woonomstandigheden, aanwezigheid van bloemen, planten, dieren, frisse lucht, ouders, medebewoners e.d. We moeten dus zorgen dat een kind goede voeding krijgt en zoveel mogelijk in contact komt met een natuurlijke, gezonde omgeving. Leven op een boerderij met dieren en een stuk natuur is ideaal. Ook is het belangrijk dat een kind in deze periode met natuurlijke materialen in aanraking komt.
In de tweede zeven jaar speelt de sociale omgeving de belangrijkste rol. Gedurende deze periode gaat het niet alleen om de aanwezigheid van ouders, gezinsleden, leraren e.d., maar vooral om de verhouding die het kind met deze mensen kan krijgen. Een goede verhouding met eerlijke , goede mensen en een slechte verhouding met oneerlijke of slechte mensen geeft het kind de mogelijkheid om innerlijk een evenwichtig gevoel tot menselijke eigenschappen te ontwikkelen. Dan is het dus belangrijk dat er een goede relatie bestaat met zijn opvoeders en dat het vertrouwen niet wordt beschaamd, dat een kind in principe heeft in de volwassenen om hem heen.
De beelden die een kind tussen 14 en 21 jaar opneemt hebben de neiging om tot ideaalbeelden in het leven te worden. Vandaar dat het in deze periode belangrijk is dat een mens bijvoorbeeld wiskunde leert en kwaliteit krijgt aangeboden op het gebied van literatuur en kunst. Bovendien is het belangrijk dat een kind dan kennis kan maken met ideaaltypische samenleef- en werkprojekten, waardoor een voorstelling van dergelijke mogelijkheden in het denken kan worden gewekt. In deze leeftijdsfase worden a.h.w. denkbeelden nagebootst, die daardoor een belangrijke rol in het leven blijven spelen.

De tweede 21 jaar
Je kunt je voorstellen dat in de eerste 21e jaar de menselijke geest verhuist naar een nieuwe woning, het drievoudige lichaam. Vlak na de verhuizing zijn de spullen wel uit de vrachtwagen geladen, maar het proces van inrichten begint pas. Vergelijkenderwijs begint na het 21e levensjaar de zelfopvoeding, die zijn uitwerking heeft op de ziel van een mens. In deze periode ontwikkelt de mens zijn ziel in de vorm van de gewaarwordingsziel, de verstands-/gemoedsziel en de bewustzijnsziel. Natuurlijk wordt het steeds ingewikkelder om deze ontwikkeling te beschrijven, maar de werkelijkheid is ook erg ingewikkeld. Ook de ziel kent dus drie kanten.
De gewaarwordingsziel is dat gedeelte van de ziel, dat open staat naar de zintuigen. Oftewel de wereld zoals we die via de zintuigen kunnen waarnemen, komt de ziel binnen via de gewaarwordingsziel.
De verstands-/gemoedsziel is dat stukje van de ziel waarin ons denken en ons voelen zich afspelen.
Het derde stukje is de bewustzijnziel, waarin we bewustzijn van ons denken, ons voelen, ons willen en van ons streven kunnen beleven. De Bewustzijnsziel is a.h.w. een spiegel waarin we ons zelf kunnen waarnemen.

Deze wat ingewikkelde beschrijving is noodzakelijk om enig begrip te kunnen wekken voor dat wat de zelfopvoeding zou kunnen betekenen. Door de zelfopvoeding krijgt de ziel n.l. een heel persoonlijke vorm en samenhang, die door eigen keuzes worden beïnvloed. Deze samenhang heeft oa. tot gevolg dat elke mens anders is. Elke mens ziet er anders uit, heeft andere capaciteiten en andere handicaps. Elke mens heeft andere gewoontes en neigingen. Deze verschillen hebben hun ontstaan o.a. te danken aan de verschillen in de ziel en daardoor in de verschillende omstandigheden die mensen opzoeken. Van 21 tot 28 jaar werkt de mens vooral aan de gewaarwordingsziel. Dit heeft tot gevolg dat hij heel specifieke waarnemingen, gewaarwordingen opzoekt. Dit doet hij in zijn werk, door te reizen, door naar muziek te luisteren, boeken te lezen, toneelstukken te bezoeken enz. De waarnemingen die hij doet en zijn interesse in deelaspecten daarvan hebben tot gevolg dat de gewaarwordingsziel heel specifiek gevoelig wordt. De ene mens ziet iets, wordt iets gewaar, waar de ander niets ziet. De ene mens hoort iets waar de ander niets hoort. De ene mens is toongevoelig de ander woordgevoelig. Deze specifieke waarnemingsgevoeligheden ontstaan door langere tijd met interesse heel specifieke waarnemingen te doen, meestal tijdens het werk.

Van 28 tot 35 jaar ligt het accent van de ontwikkeling op de verstands-gemoedsziel. De mens kan in deze periode contact maken met zijn oorspronkelijke, voorgeboortelijke levensplan, door bepaalde gedachten en gevoelens die bij hem opkomen. Wanneer de mens nog niet geboren is, vlak voordien, vat hijof zij een plan op om in het komende leven aan te werken. Dit plan moet in de aardse lichamen weer in herinnering gebracht worden, wil er ook bewust aan gewerkt kunnen worden. Tussen 28 en 35 jaar kan dat plan als een soort visioen verschijnen. De gedachten en gevoelens die daarbij een rol spelen, zijn echter niet altijd vreugdevol. Het kunnen ook gevoelens van onmacht en frustratie zijn, die kunnen ontstaan wanneer iemand naar eer en geweten probeert om het goede te doen. Tevens is het in deze levensperiode mogelijk, dat een mens oog krijgt voor specifieke capaciteiten die hij of zij heeft meegekregen in dit leven. Het is interessant om te ontdekken dat de meeste mensen door hun omgeving op dergelijke capaciteiten opmerkzaam worden gemaakt. Capaciteiten zijn persoonlijke vaardigheden, waardoor mensen iets tien keer beter en sneller kunnen dan iemand die dergelijke capaciteiten niet heeft. Het is belangrijk om dergelijke capaciteiten te ontdekken en te professionaliseren, omdat na het 42e levensjaar een gezonde biografische ontwikkeling daarvan kan afhangen. De ontdekking van deze capaciteiten kan worden bevorderd wanneer de betrokkene niet alleen probeert om zijn carriëre vorm te geven, maar ook als “vrijwilliger” probeert om medemensen te ondersteunen die hulp behoeven.

Van 35 tot 42 jaar ligt het accent op de bewustzijnsziel. Dit gedeelte van de ziel is lastig te omschrijven vooral voor mensen die deze leeftijdsfase nog niet hebben bereikt. Achteraf zijn de verschijnselen beter herkenbaar. Vergelijkenderwijs zou je kunnen zeggen dat de bewustzijnsziel een versterkende werking heeft op de wakkerheid van een mens. Hij wordt wakkerder voor allerlei zaken en met name ook voor zichzelf. Bijvoorbeeld voor beweegredenen van zichzelf of voor consequenties van besluiten of daden. Ook voor de gevolgen van een bepaalde aanpak of van een bepaalde denkwijze. Die wakkerheid geeft de mogelijkheid om in een situatie in te grijpen. Dit ingrijpen vanuit eigen inzicht gebeurt in de vorm van het nemen van een initiatief. De ontwikkeling van de bewustzijnsziel hangt sterk samen met keuzes die je maakt. Keuzes die erg persoonlijk zijn en soms slecht worden begrepen door mensen in je direkte omgeving. Het zijn keuzes die uiteindelijk samenhangen met de idealen die je wilt nastreven en de denkbeelden die je hebt ontwikkeld. In deze leeftijdsfase wordt je vaak door onbegrip van je omgeving gedwongen om de ideeën en drijfveren die aan je keuzes ten grondslag liggen uit te leggen en te verdedigen. Gelukkig dat ze hierdoor ook voor jezelf steeds duidelijker worden. Doordat alles in deze fase zo persoonlijk ligt, heeft de ontwikkeling van de bewustzijnsziel sterke eenzaamheidsgevoelens als bijverschijnsel.

Omdat de tweede 21 jaar in het teken van de zelfopvoeding staan, is het voor de mensen in de omgeving van de betrokkene minder duidelijk wat sociale gezondheidszorg kan betekenen. In het algemeen kun je zeggen dat het de gezondheid bevordert wanneer de beschreven processen zich kunnen afspelen. Van 21 tot 28 is het tevens belangrijk dat de betrokkene een geschikte werkplek vindt en zijn interesses en impulsen kan volgen. Tussen 28 en 35 is het belangrijk dat anderen interesse hebben in de manier waarop iemand werkt. Het is dan belangrijk dat iemand er op gewezen wordt welke werkzaamheden hem of haar goed af gaan en welke minder. Het is belangrijk dat er meegevoel aanwezig is voor de (soms utopische) visioenen die iemand dan kan ontwikkelen en de teleurstelling dat dergelijke visioenen op dat moment nog niet realiseerbaar blijken te zijn (ze zijn voor de toekomst bedoeld). Van 35 tot 42 is het belangrijk dat iemand van beroep kan veranderen en dat in gesprekken diep kan worden ingegaan op gezichtspunten en achtergronden die met bepaalde beslissingen samenhangen, zonder dat die beslissingen zelf worden betwist. Het is belangrijk dat mensen gerespecteerd blijven worden, ondanks het feit dat je niet altijd kunt meebeleven waarom ze een bepaalde beslissing nemen. Vragen naar de achtergronden werkt veel beter dan afkeuren. Er is begrip nodig voor het feit dat iedereen in zijn leven een stuk alleen moet gaan, voor een vrije persoonlijke ontwikkeling. Wanneer in deze periode respect wordt ondervonden, kan dat een basis vormen voor hernieuwde samenwerking op basis van vrijheid, in een latere levensfase. Het zou voor deze brochure te ver voeren om het verband tussen deze maatregelen en de ontwikkelde kwaliteiten precieser aan te geven, maar het gaat in principe om de erkenning van persoonlijke capaciteiten en gezichtspunten.

Bij het ontwikkelen van de drie kanten van de eigen ziel, door zelfopvoeding, zien we een proces van bewustwording en verzelfstandiging. Het ontstaan hiervan kan een aanwijzing zijn dat het proces goed verloopt. Wanneer zo’n proces met onbegrip en ontkenning tegemoet getreden wordt, kan de ontwikkeling ernstig gestoord worden. Sociale gezondheidszorg betekent hier: het open staan voor het proces dat zich in iemand voltrekt in deze levensfase. Inspelen op het proces door erkennen van de eigenheid van iemand, interesse voor het proces waarin hij zich bevindt en meedragen waar dat mogelijk is. Ik besef dat deze formulering vaag kan overkomen. Zodra mensen zichzelf in deze processen kunnen herkennen, verdwijnt deze vaagheid echter vanzelf.

De derde 21 jaar
Vanaf het 42e jaar begint het eigen initiatief echt belangrijk te worden. Je zou kunnen zeggen dat tot het 42e jaar initiatieven op kleine schaal mogelijk zijn. Op kleine schaal hebben zij een grote kans van slagen en op grote schaal een kleine kans. Na het 42e jaar zijn initiatieven letterlijk van levensbelang. Oftewel de persoonlijke ontwikkeling is ervan afhankelijk of de betrokken mens in staat is en wordt gesteld om initiatieven te nemen. Door de persoonlijk onderkende capaciteiten in te zetten om een persoonlijk geformuleerde ideale toekomst te verwerkelijken, ontstaan sociale en maatschappelijke omstandigheden, waarin persoonlijke ontwikkeling mogelijk wordt. Dan is de mens in de positie en in staat om maximaal van zijn ervaringen te leren. Het leren is dan bedoeld in de zin van levenslessen, van waarheden en wijsheden die het leven en de maatschappij vormgeven. Het is de tijd voor “ondernemerschap” in die zin dat de mens zijn eigen doelen stelt en zijn eigen aanpak bepaalt. Soms is het mogelijk dat dergelijke persoonlijke initiatieven uitgroeien tot iets met een grote betekenis voor veel mensen. Soms zijn de initiatieven van groot belang voor de direct betrokkenen, zonder dat anderen er veel van merken. Preventief werken wil zeggen dat we als medemens in principe zoveel mogelijk initiatieven van mensen in deze leeftijdsfase moeten verwelkomen en ze ondersteunen waar mogelijk, mits ze realistisch zijn of kunnen worden en mits ze mede het algemeen belang dienen. Initiatieven in deze leeftijdsfase zijn vrijwel altijd van belang voor een vernieuwing van de wereld, in kleiner en groter verband.

Vanaf het 42e jaar is het biografisch van belang om ondernemend in de wereld te werken. Vanaf die leeftijd is de wereld werkterrein voor de levensopgaven van een mens. Ondernemend wil in dit verband zeggen dat betrokkene zelf vaststeld welke doelen hij wil bereiken, welke werkmethode hij wil volgen en welke producten of diensten hij wil leveren. Wanneer een levensopgave meer op het individu zelf betrekking heeft, kan dat gevolgen hebben voor ziekte en gezondheid van de betrokkene. Dan kunnen chronische ziektebeelden verschijnen, waarbij het de kunst is om als patiënt de bij jou passende aanpak en of therapeut(en) te vinden. Voor anderen ligt de opgave meer in het hulpverlenen aan anderen. Zij kunnen dan een nieuwe aanpak of een nieuwe dienst ontwikkelen. Zij worden dus nieuwe therapeuten of producenten van nieuwe producten. Voor beide groepen mensen ligt in de periode tussen 42 en 49 jaar het accent op het doe-gebied. De betrokkenen moeten de dingen zelf doen. Zij zullen in eerste instantie niet veel medestanders hebben, maar wel enkele klanten of mogelijkheden voor hun aanpak en hun benadering. Mensen in deze levensfase doe je in principe geen plezier met een baas boven zich, of met dwingende voorschriften, omdat dat hun eigen aanpak in de weg zal staan. Ook vrijwilligerswerk is in principe niet de aangewezen weg, omdat in zo’n verhouding de toetsing van de kwaliteit van het werk onvoldoende tot stand komt. Het kan al een opgave zijn om het nieuwe product of de dienst te kunnen omschrijven, die de betrokkenen kunnen leveren of afnemen. Het is de kunst om met geschikte mensen in contact te komen en in dat contact te laten zien hoe ideeën en gezichtspunten praktisch werkzaam kunnen worden. In deze periode wordt het ook belangrijk dat iemand zijn eigen boekhouding kan opmaken of tenminste kan nagaan welke resultaten werkelijk zijn gerealiseerd. Het geld speelt een belangrijke rol en kan soms relevanter dan het gesproken woord zijn. Klanten kunnen soms wel zeggen dat ze het aanbod interessant vinden, maar er toch niet voor willen betalen. In dat geval kan het zijn dat het aanbod verder moet worden ontwikkeld, of dat deze klant niet tot de mogelijke doelgroep behoort. Het gaat dus om aanbieders en om vragers van nieuwe produkten en diensten. In initiatieven werken immers uit producenten en consumenten samen.

Van 49 tot 56 jaar verlegt het initiatief zich van een meer economisch vlak naar een meer organisatorisch vlak. Het gaat er dan om dat wordt samengewerkt met andere mensen, op zodanige wijze dat deze anderen ondernemend hun werk kunnen doen. Meestal in een richting waar de betrokkene oorspronkelijk zelf werkzaam was. Deze situatie kan ontstaan doordat de onderneming is gegroeid, maar ook doordat de betrokkene bijvoorbeeld overstapt naar een andere onderneming, waart hij dan een meer organiserende functie krijgt.

Van 56 tot 63 tenslotte zullen er kansen ontstaan om de in het leven opgedane inzichten en ervaringen over te dragen op jongere generaties. Iemand kan dan leraar worden in “eigen-wijsheid”. Ook in deze fase gaat het er om dat de betrokkene door eigen initiatief op dergelijke kansen ingaat, zonder te proberen om gehoor af te dwingen. Wanneer het lukt om leraar van eigen-wijsheden te worden, kan een zekere bekendheid ontstaan, die noodzakelijk is om de mogelijkheden van de volgende levensfase te kunnen benutten.

We zien dat in de derde 21 jaar het persoonlijke initiatief van groot belang is. Zonder het initiatief blijven kansen onbenut die er meestal wel zijn. Dan kan de ontwikkeling niet voortgaan. Rond initiatieven ontstaan ook mogelijkheden voor sociale gezondheidszorg. Mensen kunnen zich bij een initiatief aansluiten, aan een initiatief bijdragen of een initiatief tegenwerken. Ze kunnen een productieve rol spelen als medewerker, een consumptieve rol als klant of ze kunnen als vrijwilliger meewerken aan zaken, die economisch niet haalbaar zijn. Aan de andere kant is het natuurlijk onverantwoord om mee te werken aan onrealistische initiatieven of aan initiatieven die niet ten gunste van de maatschappij genomen worden. Kortom rond initiatieven spelen zich tal van zaken af, die direkt op de gezondheid van mensen inwerken. Rond initiatieven spelen vragen met betrekking tot gemeenschapsvorming en kunnen ook allerlei gezichtspunten worden aangewend, die elders in de brochure beschreven staan.

Koopgeld-leengeld-schenkgeld
In het bovenstaande loopt de rol van de producent-initiatiefnemer het meest in de gaten. Zoals echter al is aangegeven kan de producent niet functioneren zonder consument of zonder investeerders. Elk initiatief heeft zijn klanten nodig, medewerkers en financiers. De meeste mensen zijn producent, consument en investeerder tegelijk. In hun werkomgeving zijn ze producent. In hun leefomgeving zijn ze consument en als spaarder zijn ze eigenlijk investeerder.

Via de manier waarop iemand zijn geld uitgeeft is te zien waar de mens zich mee verbindt en welke functie hij vervult. Wanneer iemand koopgeld uitgeeft, vervult hij de functie van consument. De consument geeft de geproduceerde waren een bestemming, door ze te kopen. Daardoor kan de producent verder gaan met produceren. Wanneer de consument bereid is om een relatief hoge prijs te betalen, maakt de productieketen winst en kan groeien en uitbreiden. Wanneer echter een relatief lage prijs wordt betaald voor de producten, maakt de keten verlies en moet inkrimpen of zelfs stoppen. Langs dit proces kunnen consumenten gezamenlijk direct invloed uitoefenen op producenten en op productie-ketens. Door te sparen of door een lening te verstrekken wordt iemand financier. Voor de meeste mensen is dat niet direct het geval, maar indirect. De bank waar ze hun spaargeld onderbrengen investeert dit geld in talloze bedrijven en initiatieven. Afhankelijk van de doelstellingen van de bank kunnen dit meer of minder maatschappij-vriendelijke initiatieven zijn. De hoge spaarrentes moeten wel door de bedrijven worden opgebracht. Door al of niet te financieren en door de voorwaarden die banken stellen, hebben ze veel invloed op wat er geproduceerd wordt en op de manier waarop dat gebeurt. Door schenkgeld te verstrekken kan iemand mede-initiatiefnemer worden. Schenkgeld wordt gegeven zonder dat de geldgever een tegenprestatie wil ontvangen. Dat maakt het mogelijk dat degene die schenkgeld ontvangt in staat is om te werken aan de doelstellingen die hij heeft verwoord, zonder dat het winstoogmerk primair wordt nagestreefd. Schenkgeld maakt meestal de start van maatschappij-vernieuwende initiatieven mogelijk. Door het geld wordt het mogelijk dat niet iedereen expliciet ondernemer hoeft te worden. Iedere mens kan met name tussen 42 en 63 ondernemend aktief zijn door de manier waarop hij of zij omgaat met de beschikbare financiële middelen.
Sociale gezondheidszorg wil voor mensen in deze levensfase zeggen dat hun initiatieven serieus genomen worden. Het is dan belangrijk om verder te kijken dan de eigen behoeften en de eigen financiële middelen. Het roept op om naar de maatschappelijke consequenties te kijken wanneer men de eigen financiële middelen inzet.

De vierde 21 jaar
In de vierde 21 jaar maakt de menselijke geest zich langzaam los van aarde, lichaam en ziel. Iedereen weet dat wereldse zaken niet kunnen worden meegenomen in de dood. Door eerst de onbelangrijke zaken los te laten en later de meer wezenlijke zaken ontstaat tijdens dit loslaat-proces de mogelijkheid om essenties te vinden. Deze essenties zullen uiteindelijk van geestelijke aard blijken te zijn. Dergelijke geestelijke essenties kunnen wel worden meegenomen over de grens van de dood en kunnen van invloed worden op een volgend leven. De laatste 21 jaar zijn tevens de jaren waarin de persoonlijke inzichten kunnen landen in de maatschappij, waarbij tevens een zekere erkenning tot stand kan komen van de verdiensten van de betrokkenen. Wanneer het niet tijdens het leven gebeurt, dan toch vaak wel bij of na de dood. Helaas is hiet alle mensen gegeven om deze laatste fase helemaal vol te maken. Wanneer we persoonlijk iets loslaten, kan dat voor de maatschappij nuttig zijn. Vandaar dat de drie laatste levensfasen in het teken staan van overdracht van het persoonlijke inzicht aan de maatschappij. Veel mensen zullen zichzelf in de beschrijving van deze laatste fase niet herkennen. Ik denk dat het een probleem is van de huidige tijd, dat er te weinig aandacht en eerbied bestaat voor wat de oudere mens de maatschappij nog te brengen heeft. Het lijkt me duidelijk dat dat in principe niet ligt op het gebied van arbeidskracht. Het gaat veel meer om inzichten en levenswijsheid die zijn plek in de maatschappij moet zien te vinden. Het is een persoonlijke verantwoordelijkheid om dergelijke wijsheid te vergaren. Het is een maatschappelijke verantwoordelijkheid om mensen de gelegenheid te geven om deze wijsheid over te kunnen dragen.

Van 63-70 jaar ontstaat de mogelijkheid om in politieke zin aktief te zijn. Daardoor kunnen die die facetten die uit eigen levenservaring zijn veroverd politiek nuttig worden. Dit wil zeggen dat de eigen-wijsheden omgezet kunnen worden in maatschappelijke structuren, die langere tijd kunnen standhouden. Mensen van deze leeftijd doen het niet meer voor zichzelf.
Politiek aktief zijn beperkt zich niet tot de plaatselijke of landelijke politiek. Ook wanneer iemand in een verenigings- of stichtingbestuur werkzaam is, kan dat als politiek aktief worden beschreven.
Van 70-77 jaar kan de werkzaamheid van deze structuren blijken, waardoor een diepere maatschappelijke erkenning van de verdiensten van de betrokkene kan ontstaan. De betrokkene kan dan nog in de achtergrond meespelen als erelid of adviseur.
Van 77-84 jaar kunnen de structuren en/of inzichten een eigen leven gaan leiden, los van degene die ze heeft voortgebracht. Van de betrokkene kan dan nog een imago overblijven, dat soms nog eeuwen na de dood kan doorwerken in het culturele leven. Slechts enkelen is het gegeven om in goede zin verder te leven na het 84e levensjaar, wanneer de laatste 21 voltooid zijn. Voor hen ontstaat een soort vrijruimte, die ze naar eigen inzichten kunnen invullen.

Fysiek behoeven veel mensen in de laatste 21 jaar van hun leven ondersteuning. Wanneer ze echter geholpen worden met de hierboven aangegeven geestelijke processen, kan deze levensfase wel degelijk zinvol ingevuld worden. Ook hier ligt een grote uitdaging voor de sociale gezondheidszorg.

Biografie en gemeenschapsvorming
Gemeenschapvorming staat voor de manier waarop mensen samenleven en werken. De leden van een groep samenwerkende mensen vormen niet vanzelfsprekend een gemeenschap, ieder lid van de groep moet daarin investeren. Gemeenschapsvorming komt tot stand wanneer elk lid van de gemeenschap pogingen onderneemt, om zijn persoonlijke initiatieven en aktiviteiten een plek binnen een groep te geven.

Hierdoor ontstaan zowel samenwerking als communicatie tussen de leden van de groep. Dit samenwerken is soms heel motiverend voor alle betrokkenen, omdat het aansluit bij hun gevoel voor gemeenschapsvorming en voor zingeving. Toch is er ook een keerzijde. Het inbrengen van initiatieven in de gemeenschap maakt je minder vrij in je handelen, hetgeen demotiverend kan werken.
Of de gemeenschapsvorming werkelijk motiverend of demotiverend uitwerkt hangt sterk af van de manier waarop wij zelf de processen binnen een groep vorm geven en uitvoeren. Het is een feit dat gemeenschapsvorming een groot beroep doet op het persoonlijke bewustzijn van alle leden, waardoor werken aan gemeenschapsvorming ook betekent persoonlijke groei in bewustzijn. Bewustzijn van eigen wensen en behoeften, bewustzijn van gemaakte afspraken en van de te volgen procedures, bewustzijn van wensen en behoeftes van medeleden en bewustzijn van je eigen mogelijkheden en beperkingen. Werken aan gemeenschapsvorming betekent een stimulans van de bewustzijnsgroei van alle leden. Het is dus ook belangrijk dat alle betrokken mensen een dergelijke bewustzijnsgroei zoeken. Bewustzijn gaat vaak gepaard met pijn. Ik wordt me immers pas van iets bewust, wanneer ik me daartegen stoot. Je kunt je niet wassen zonder nat te worden. Je kunt ook geen bewustzijnsgroei doormaken zonder pijn te lijden.

We komen op dit punt in een paradox terecht. We willen graag in harmonie en vrede samenleven en we willen ook graag ons bewustzijn ontwikkelen, hetgeen gepaard gaat met pijn en frictie. We kunnen en moeten iets doen om deze paradox te overwinnen. Dat kunnen we doen door drie manieren te onderscheiden waarop het samenleven van mensen zich afspeelt. Dan zal blijken dat die drie manieren elk een andere aanpak behoeven. Samen leven en werken gaat beter, wanneer we de eigenheid van elk gebied kunnen respecteren.

Het eerste gebied is het gebied van het denken en streven .
Het denken speelt zich voor het belangrijkste deel binnen in een mens af. Dat is heel plezierig, vooral wanneer we allemaal verschillende dingen denken. Ook dat is heel plezierig, omdat iedereen wel weet dat de werkelijkheid van het dagelijkse leven zo complex is, dat je met de gedachten van één persoon meestal niet uitkomt. Het is heel vruchtbaar en motiverend om gedachten van anderen te leren kennen. Vandaar dat het ook vruchtbaar en motiverend kan zijn om met elkaar in gesprek te komen. Toch is dat maar de helft van het verhaal. Het kan n.l. ook heel goed zijn dat gedachten niet kloppen, illusionair zijn, of dat de gedachten van de een tegengesteld zijn aan die van de ander. Dit kan vooral het geval zijn wanneer we gaan denken over wat je zelf wilt, of wat iemand anders wil. Op dat vlak is het bijna per definitie zo, dat de gedachten van mensen verschillend zijn.

Dit wil zeggen dat we vanuit het denken heel makkelijk met elkaar in conflict kunnen komen. Dan kun je natuurlijk besluiten om niet al je gedachten uit te spreken. Hierdoor kun je wellicht het conflict op korte termijn vermijden, echter op langere termijn bestaat een grotere kans dat het conflict zich verdiept. Eigenlijk is er maar één manier om het potentiële conflict in goede banen te leiden, dat is interesse in elkaar. Interesse in elkaar en het vertrouwen dat een ander ook goede bedoelingen heeft kan interessante gesprekken opleveren, waarin je met verbazing kennis kunt nemen van het gedachtegoed van een ander. Hoe verder je doorvraagt, hoe verbazingwekkender het is. Bovendien kan dan blijken dat de waarheid veelkleurig is. De oorzaak van verschillen ligt vaak in een verschillende benadering van dezelfde werkelijkheid.
De verbazing over het denken van de ander kan alleen ontstaan in een sfeer van vrijheid. Dat wil zeggen dat hoe groter de wederzijdse interesse en hoe kleiner de verwachting dat het gesprokene direkt consequenties heeft, hoe vrijer en opener het gesprek kan worden en hoe groter de verbazing. Omgekeerd, hoe meer direkte consequenties, zoals emoties of afwijzende reacties, hoe minder interesse, hoe minder mensen zich uit kunnen spreken, waardoor in principe een voedingsbodem voor conflicten wordt ontwikkeld.

Het is dus heel belangrijk dat we momenten creëren waarop het vrije gesprek zich kan afspelen. Op zo’n vrij gesprek mag je nooit worden afgerekend. Het gesprokene is een soort geheim tussen de sprekers, dat aanleiding geeft tot verbazing, verwondering en respect. Het gesprokene moet met eerbied behandeld worden. Zo’n gesprek is moeilijk te organiseren met grote groepen en vraagt dus om een klein, beschermd verband. Er is in een groep ook geen tijd of ruimte om je uit te spreken. Wel kan iemand uit de groep de gelegenheid krijgen om zich uit te spreken. In dat geval moeten de anderen zich sterk beperken tot luisteren en verhelderende vragen.

Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, dan ontstaat de mogelijkheid om door het denken en spreken gemeenschapsvormende krachten te ontwikkelen. Gemeenschapsvormende krachten zijn krachten die in een mens zo werken, dat hij zich verbonden en gedragen voelt door de gemeenschap, waaraan hij zelf ook meedraagt.

Kort gezegd levert elke gemeenschappelijk gevonden en beleefde waarheid een gemeenschaps-vormende kracht op. Onwaarheid daarentegen levert een kracht op die een gemeenschap uit elkaar drijft. Verschil van mening kan het begin zijn van een interessant gesprek, dat weer aanleiding kan zijn voor nieuwe gezichtspunten en nieuwe inzichten.

Het tweede gebied ligt tegenover het denken en betreft het “doen”.
Een mens kan in zijn eentje niet zo veel presteren. We kunnen op dat gebied makkelijk in illusies terechtkomen, maar de praktijk brengt ons altijd weer tot de werkelijkheid terug. De meeste mensen hebben maar twee handen en maar 24 uur per dag waarvan we er nog acht moeten slapen ook. We zijn dus beperkt en begrensd in onze mogelijkheden. In het gebied van het “doen” ontstaan teleurstellingen. Teleurstellingen met betrekking tot wat je zelf kunt en met name tot hetgeen anderen doen. Gelukkig is er ook een andere kant. Het gebied van het “doen” is ook het gebied van de zingeving en van de bevrediging. Het is heel bevredigend, wanneer een project geslaagd is, of wanneer een aktiviteit goed loopt. Binnen een gemeenschap zijn er veel mogelijkheden om zinvol te werken en om bevrediging te beleven aan het werk dat verzet wordt. Je kunt natuurlijk ook op je eentje iets proberen te doen. Je merkt dan dat je minder voor elkaar krijgt en dat je daarnaast een gevoel kunt ontwikkelen van “de klos zijn”. Ik sta hier te werken en de rest doet niets. Dat kan op een bepaald moment misschien zo zijn, maar in zijn algemeenheid is dat meestal niet waar. De gemeenschap bestaat vaak al langer en er wordt meer gedaan dan je zelf doet. Een vorm van illusie dus.

Een gezamenlijk geleverde prestatie brengt gemeenschapsvormende krachten in beweging.

Oftewel wanneer beleefd kan worden dat meerdere mensen hun krachten hebben ingezet om een klus te klaren, dan ontstaat tussen die mensen een gevoel van gemeenschappelijkheid. Daarom is het belangrijk dat zichtbaar wordt gemaakt hoe verschillende mensen hun bijdrage leveren aan het geheel van het samenwerken. Het is voor de gemeenschap en voor het individu belangrijk om aktiviteiten in een geheel zichtbaar te maken. Hier wordt bijvoorbeeld het nut van een jaarverslag zichtbaar. In een jaarverslag wordt meestal in woorden en in cijfers neergezet wat er in het afgelopen jaar is gebeurd en wat er is gedaan. Hierdoor kunnen betrokken mensen zich een beeld vormen van de organisatie als geheel en van de geleverde prestaties.

Tenslotte is het in dit gebied heel belangrijk om goed onderscheid te maken tussen iets doen om iets te leren of iets doen omdat je het goed kunt. Wanneer je iets doet om iets te leren kun je daar zelf meestal wel enthousiast over zijn, terwijl juist de anderen enthousiast kunnen zijn, wanneer je iets doet wat je al kunt. Binnen een gemeenschap zijn beide aan de orde, waardoor het belangrijk is om dat aan elkaar duidelijk te maken. Soms is er geen gelegenheid voor leersituaties, soms is het vervelend wanneer je steeds maar weer moet doen waar je goed in bent.

Wanneer dit “doe-gebied” goed draait, kan er een sfeer van broederschap leven. Broederschap wil zeggen dat je voor jezelf zorgt, maar niet ten koste van de ander en dat je voor de ander zorgt, maar niet ten koste van jezelf. Door de broederschap kan het doe-gebied plaats bieden aan harmonie. Niet een harmonie waarin een soort vredig nietsdoen heerst, maar een actieve harmonie waarin het samenwerken wordt beleefd als een eenheid, waarin verschillende mensen complementair werken, rekening houdend met elkaar. Een dergelijke actieve harmonie leidt dan tot gezamenlijk geleverde prestaties en daardoor tot gemeenschapsvormende krachten bij de deelnemers.

Het derde gebied “afspraken maken”.
In dit derde gebied komen beide andere gebieden bij elkaar. Aan de ene kant moet je uitspreken wat je denkt, wat je wilt en wat je kunt, maar dat gebeurt binnen zekere grenzen; je moet je aan het onderwerp houden of aan de agenda of iemand valt je in de rede. Aan de andere kant moet je ook iets doen. Je moet de afspraak ook werkelijk “maken” en besluiten “nemen”. Je moet innerlijk vaststellen dat je het met de uitkomst van het proces eens bent en dat je je er voor wilt inzetten. Je moet de afspraak innerlijk en uiterlijk noteren en je er aan houden. Wanneer er overmacht ontstaat, moet je de anderen die bij een afspraak betrokken zijn informeren of betrekken bij het maken van een nieuwe afspraak.

In dit gebied vormen de resultaten van het vrij denken en spreken en de resultaten van eerder al dan niet uitgevoerde werkzaamheden de basis van het proces. We kunnen dus meestal niet helemaal opnieuw beginnen, het verleden speelt aan alle kanten mee. Zowel eerdere afspraken als ook eerdere uitspraken als ook eerdere ervaringen. Het wordt een star gebied, wanneer het verleden onveranderbaar blijkt. Het wordt een onveilig gebied, wanneer we het verleden niet laten tellen.

Gezondheid in dit gebied komt tot stand, wanneer de betrokkenen een gevoel van gelijkheid kunnen ontwikkelen naar elkaar. Wanneer het rust op het verleden en afspraken worden gemaakt die op de toekomst betrekking hebben. De afspraken moeten zo gemaakt worden, dat het gebied van het denken vrij blijft en dat in het gebied van het doen broederschap word ontwikkeld.

Omdat natuurlijk zaken uit het denken aan de orde komen, waar de mensen verschillend denken, en omdat er zaken uit het doen aan de orde komen, waar de mensen verschillend doen en verschillende capaciteiten hebben, valt het niet mee om de sfeer van gelijkheid te realiseren. Vooral niet omdat uiterlijke gelijkheid innerlijk toch vaak anders wordt beleefd. Wanneer bijvoorbeeld iemand het hoogste woord heeft, heeft dat uiterlijk meestal veel effect. Wanneer iemand vaak zwijgt, kan dat innerlijk veel betekenen. In het proces van beeldvormen-besluitvormen-uitvoeren kunnen beide een belangrijke inbreng hebben, de een misschien na veel woorden de ander misschien na weinig. De een misschien aan het begin als aanjager, de ander misschien aan het einde als afmaker. Het is niet eenvoudig om bij dergelijke persoonlijke verschillen de gelijkheid in de mogelijkheden om iets in te brengen te herkennen.

Elke afspraak legt onze manier van samen-leven min of meer vast. Om het leven te behoeden is het belangrijk om terughoudend te zijn met afspraken. Maak er niet te veel, maar ga er wel goed mee om. Elke serieus genomen afspraak levert op zich een gemeenschapsvormende kracht op. Elke geschonden afspraak werkt tegen de gemeenschapsvorming in.

Macht ondermijnt het gelijkheidsgevoel en ook gezag kan het gelijkheidsgevoel ondermijnen. Capaciteiten en mogelijkheden van mensen kunnen jaloezie oproepen bij anderen en daardoor de gelijkheid ondermijnen. Hierin ligt de basis van het fenomeen dat gelijkheid in het afsprakengebied door kan slaan naar een platte manier van samenleven waarin iedereen zich conformeert aan de gemeenschappelijke norm. Dan is vrijheid niet meer aan de orde en kan ook een stagnatie in het werk ontstaan, of wordt het werk vreugdeloos, routinematig gedaan, omdat niemand zijn nek meer durft uit te steken voor vernieuwing of verandering. Er worden dan ook geen initiatieven meer genomen.
Dit gebied van afspraken maken wordt ook wel het rechtsleven genoemd.

Je zou het bovenstaande ook anders kunnen formuleren.
• Voor het realiseren van vrijheid in het denken en streven, is interesse noodzakelijk. Interesse in elkaar en in de denkbeelden en doelstellingen waarmee elk lid van de gemeenschap leeft.
• Voor het realiseren van broederschap in het doen is moed noodzakelijk. De moed om anders te zijn, andere capaciteiten en mogelijkheden te hebben en de moed om initiatieven te nemen. Maar ook de moed om een initiatief terug te houden en het initiatief van een ander te steunen.
• Voor het realiseren van gelijkheid bij het maken van regels en afspraken is respect en vertrouwen noodzakelijk. Respect voor de inbreng van een ander en de grenzen van zijn kunnen. Vertrouwen in de capaciteiten en de inzichten van elkaar. Vertrouwen in elkaars streven en inzet.
Uiteindelijk gaat het natuurlijk om realisme. Illusies worden uiteindelijk altijd door de praktijk ontmaskerd. We moeten elkaar wel gunnen om iets te leren van de praktijk. Iedereen heeft recht op het wagen van een poging om zijn dromen te realiseren. Sommige dromen worden toch werkelijkheid, doordat er met energie aan gewerkt wordt. De bestaande werkelijkheid kan veranderen wanneer daar met energie aan gewerkt wordt.

Voor de gemeenschap is het noodzakelijk dat gewerkt wordt aan gemeenschapsvormende krachten. Zoals reeds aangegeven ontstaan deze:
• In het denken door gezamenlijk gevonden en beleefde waarheden.
• In het doen komen ze tot stand, door gezamenlijk gerealiseerde opgaven en het beleven van elkaars complementaire inbreng hierbij.
• Bij het vergaderen en bespreken ontstaan deze door respect en vertrouwen, maar vooral ook doordat afspraken serieus worden genomen en regels en gebruiken in acht worden genomen. Dit laatste kan echter alleen verwacht worden van mensen die daadwerkelijk hebben meegedaan bij het tot stand komen van die regels en afspraken.
Door dit alles heen kan realisme er voor zorgen dat teleurstellingen worden voorkomen en kan idealisme er voor zorgen dat we teleurstellingen overwinnen door nieuwe initiatieven te nemen.

Gemeenschapsvorming kan uiteindelijk alleen tot stand komen doordat de leden naar gemeenschapsvorming streven. Dit kunnen zij doen door bijdragen te leveren op elk van de drie levensgebieden. Wanneer we de beschreven levensfasen van mensen goed op ons laten inwerken, dan blijkt dat elke mens, door het leven heen geschikt is om steeds weer op een andere plek binnen de gemeenschap te functioneren. De persoonlijke ontwikkeling van een mens en een gezonde gemeenschapsvorming horen bij elkaar. In het rechtsleven moeten we er voor zorgen dat elke mens een positie krijgt toegewezen, waarvan de bijbehorende verantwoordelijkheden en bevoegdheden passen bij de persoonlijke biografische ontwikkeling. Dit is uiteraard niet eenvoudig. Daarom is het een doel dat ons streven waard is.

Wanneer we het bovenstaande schematisch proberen weer te geven ontstaat het onderstaande schema:

Biografische levensfasen

Periode ontwikkeling van belangrijke opgave resultaat

0- 7 jaar, fysieke lichaam, richten op de natuur, gezonde organen
gezond lichaam

7-14 jaar, ether lichaam, richten op opvoeder, bewegings mogelijkheden, gezond geheugen

14-21 jaar, astraal lichaam, richten op cultuur, mogelijkheden tot voorstellen, gezond oordeelsvermogen

21-28 jaar, gewaarwordingsziel, richten op gevoeligheid voor omstandigheden, kwaliteiten van dergelijke omstandigheden

28-35 jaar verstands-/gemoedsziel richten op de  medemens, ontdekken van eigen capaciteiten en eigen visioen

35-42 jaar, bewustzijnsziel, richten op eigen,inzichten,en idealen, ontdekken van eigen levensopgave

42-49 jaar, ondernemen, ondernemerschap in het economische  ontdekken rolbesef en ontwikkelen van een manier waarop gezond in de wereld gewerkt kan worden

49-56 jaar, ondernemen in het organiseren een gemeenschap, ontdekken van een manier om gezond samen te kunnen werken

56-63 jaar ondernemen in het kennisgebied,  overdracht van levenservaringen, culturele inbedding van eigen wijsheid

63-70 jaar politieke taak maatschappelijke inbedding van eigen wijsheid

70-77 jaar, adviserende taak, ontwikkelen van een maatschappelijk imago

77-84 jaar, uitstralende taak, zichtbaar worden als historisch figuur

Hiermee zijn in vrij algemene bewoordingen mogelijkheden en resultaten beschreven die in de verschillende levensfasen algemeen menselijk bereikbaar zijn. Persoonlijk gaat elke mens op zijn eigen manier met deze mogelijkheden om en componeert daarmee het muziekstuk van zijn leven. Het past ons niet om zo’n muziekstuk te veroordelen, maar wel om het te beoordelen, te erkennen en om elkaar bij het uitvoeren ervan te ondersteunen.