Samenwerken

Samenwerken vanuit het perspectief van de sociale driegeleding.
In het kort door Jan J.C. Saal

Deze manier van denken heeft zijn wortels in de antroposofie. Dat is de wetenschap van de mens die door Rudolf Steiner aan het begin van de vorige eeuw geïmpulseerd is. Zij is aanleiding geweest tot vernieuwing op vele fronten, zoals in de pedagogiek, de geneeskunst, de bouwkunst en de landbouw. Ook op sociaal-economisch gebied heeft hij een vernieuwingsimpuls gegeven.

Drie levensgebieden
Om het samenwerken van mensen goed te kunnen begrijpen, moeten we eerst een meer gedifferentieerd beeld scheppen van de samenleving als geheel. Dan kan zichtbaar worden dat het economisch leven slechts een deel van het geheel uitmaakt. Veel problemen in het milieu en in de samenleving vinden hun grond in het feit dat de moderne mens de economie in heel andere levensgebieden laat doordringen dan waar zij thuishoort. In die andere levensgebieden werkt de economische benadering geheel verkeerd uit.

De drie levensgebieden zijn afgeleid van de drie menselijke mogelijkheden, n.l. streven, zich met elkaar verbinden en handelen.
1. Het economisch leven wordt gevormd door de “handelende mens”. In ons werken en samenwerken worden producten en diensten vervaardigd, verhandeld en geconsumeerd. Waarde word geschapen en waarde wordt geconsumeerd.
2. Het rechtsleven wordt gevormd door mensen en groepen die zich met elkaar verbinden. Zij maken afspraken met elkaar in contracten, regels en wetten. Daarin worden rechten en plichten van de deelnemers vastgesteld en veranderd.
3. Het culturele wordt gevormd door de zich ontwikkelende, strevende mens. Het gaat hierbij om opleiding en ontwikkeling, waarin de mens als geestelijk wezen tot zijn recht kan komen.
Deze drie levensgebeden lopen vaak door elkaar heen, maar kunnen denkender-wijze goed van elkaar onderscheiden worden. Algemeen uitgangspunt is daarbij dat elk levensgebied zijn eigen wetmatigheden kent. Binnen elk gebied heeft het werken volgens de eigen wetmatigheden positieve gevolgen, buiten het betreffende gebied negatieve gevolgen. Ik ga daar later verder op in.

De mens ontwikkelt zich
Maatschappelijke problemen ontstaan niet alleen doordat de structuur niet goed zou zijn of door een gebrek aan de juiste wetgeving. Binnen de economie zien we de mens in ontwikkeling. Deze ontwikkeling speelt zich af binnen een mensenleven, maar ook door de eeuwen heen. Wanneer we de ontwikkeling binnen het economisch leven zelf bestuderen, kunnen we een ontwikkeling waarnemen van roven, via ruilen naar associëren. Associëren wil hierbij zeggen dat koper en verkoper niet alleen hun eigen belangen behartigen, maar juist ook de belangen van de andere partij, vanuit het besef van onderlinge afhankelijkheid en vanuit de waardering voor elkaars prestaties.

Wanneer roven, ruilen en associëren inhoudelijk worden bestudeerd, dan blijkt dat de maatschappij als geheel er bekaaid afkomt bij het roven, omdat daarin een mechanisme van ontwaarding verborgen is. De rover neemt iets van de beroofde, waardoor niet alleen de beroofde verarmd, maar met hem de hele maatschappij, omdat het geroofde voor de rover minder waard is dan voor de beroofde.
Bij het ruilen heten de partijen producent en consument. Omdat de consument geld bijeenbrengt om zijn producten in ruil te kunnen verwerven, ontstaat er maatschappelijk juist meerwaarde. Niet alleen dat het gewenste product zijn waarde behoudt, maar de consument werkt ook om waarde als tegenprestatie te scheppen. Bovendien maken beide partijen ook nog winst bij de ruiltransactie. De producent krijgt meer waarde dan de kostprijs, terwijl voor de consument het product waardevoller is dan het geld dat hij in ruil geeft.
Bij een associatieve economie wordt de waardeschepping verder opgevoerd, omdat beide partijen zich met elkaar verbinden en zich voor elkaar interesseren. Langs deze weg ontstaat meer waardering en als gevolg daarvan ook meer waarde. Oftewel de producent is geneigd om meer waarde toe te voegen aan het product, terwijl de consument geneigd is meer te betalen dan de prijs.

Omdat elke persoon zich ook ontwikkeld van roven (in de kindertijd) via ruilen (in de volwassenheid) naar associëren (bij het nemen van initiatieven), zijn er structuren noodzakelijk die de maatschappij beschermen tegen het egoïsme en de roofzucht van de enkeling. Deze structuren moeten rusten op inzicht en wederzijds belang.
Associaties zijn samenwerkingsverbanden tussen producent, handel en consument en samenwerkingsverbanden tussen verschillende ondernemingen die zich met elkaar verwant voelen. Binnen dergelijke associaties is het streven naar “de juiste prijs” belangrijk. Deze juiste prijs is de prijs die noodzakelijk is om hetzelfde product nogmaals te produceren.

Een maatschappij kan alleen maar gezond in elkaar zitten, wanneer met de ontwikkeling van de mensen rekening wordt gehouden.

Overgang van roven naar ruilen
Roofelementen zijn bijvoorbeeld nog volop aanwezig in de wijze waarop wij met de natuur omgaan. Zoals dat nu gebeurt lijkt het heel voordelig, maar er zijn ernstige gevolgen voor de vruchtbaarheid van de aarde. Maatschappelijk gezien leveren de gangbare werkmethoden in de landbouw geen voordelen op. Je rooft in feite van de vruchtbaarheid van de aarde of van het schone water. Om hier verandering in te brengen moet je eerst denken aan ruilen, later aan associëren. We moeten de roof-aspecten omvormen tot ruilelementen. Dat kun je bijvoorbeeld stimuleren door een vergoeding te vragen voor het gebruik van schoon water of het gebruik van schone lucht. Dan ontstaat er natuurlijk een discussie over de prijs. Dat zal altijd het geval zijn wanneer de overgang van roven naar ruilen tot stand komt. Hoe is de kostprijs opgebouwd? Hoe komt de marktprijs tot stand? Bij ruilen is de mens geneigd om precies de kostprijs te betalen.

In veel elementen van de economie kan het roven worden omgewerkt naar ruiltransacties. Dat is in overeenstemming met de bewustzijnsontwikkeling van deze tijd. Milieu – water, lucht, aarde – zijn niet onuitputtelijk. Hoe dat in de praktijk uitgewerkt moet worden is vrij ingewikkeld. Denk maar hoe lastig het al is om een gewone kostprijsberekening te maken van een gewoon product. Met het ruilen liggen er tal van vraagstukken op de loer. Die los je niet op korte termijn op. Het uitrekenen en vaststellen van prijzen is ook tamelijk ingewikkeld bij de complexe productieprocessen die in een wereldeconomie nu eenmaal aan de orde zijn. Het ruilen is echter een noodzakelijke tussenstap om tot associëren te kunnen komen.

Zodra bij het ruilen het werkelijke belang van producent en milieu in de discussie worden betrokken, begint een vorm van associëren te ontstaan. Je komt uiteindelijk tot het inzicht dat de beste of meest eerlijke betaling die je kunt doen, voor iets dat je krijgt van een ander, bestaat uit iets teruggeven dat die ander nodig heeft. Dat inzicht is niet direct bereikt, maar komt omhoog wanneer gewetensvol gezocht wordt naar de echte kostprijs van producten. Het associëren is iets voor de toekomst. Mensen die speciale dingen nodig hebben voor hun initiatief komen dat nu al tegen.

Koopgeld-leengeld-schenkgeld
Wanneer wij het geld in onze maatschappij gebruiken, kunnen we daar verschillende dingen mee doen. In principe zijn deze handelingen terug te brengen tot drie soorten, die kwalitatief duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn, nl. kopen, lenen en schenken.

1. Bij het kopen geven we geld aan een ander, onder de duidelijke voorwaarde dat we daar onmiddellijk of vrijwel onmiddellijk iets voor terug krijgen. In ieder geval is bekend wat we daar precies voor terug krijgen. Deze geldsoort is het wederkerigheidsinstrument in het economisch leven. De (juiste) prijs van een product wordt in koopgeld uitgedrukt. Voordat het kopen mogelijk is, moet er eerst geproduceerd zijn. Koopgeld werkt daardoor aan wederkerigheid naar het verleden.

2. Bij het lenen geven we geld, terwijl we verwachten dat we daar later wat voor terug krijgen. Meestal zal dit rente + aflossing zijn. Bij het lenen ontstaat er een schuldverhouding tussen degene die een lening verstrekt (uitleent), en degene die een lening ontvangt (inleent). Deze geldsoort is een belangrijk instrument in het rechtsleven. Hierbij gaat het om het verschaffen van leningen aan ondernemende mensen. Zij hebben geld nodig voor investeringen, om hun initiatieven te kunnen realiseren. Bij het verstrekken van leningen kan beoordeeld worden in hoeverre initiatieven en ondernemingen maatschappelijk goed of slecht functioneren. Ook het belastingsysteem valt voor een deel onder deze noemer. Het principe dat de vervuiler betaalt is daar onder andere een gevolg van. Daar zou nog veel meer over te zeggen zijn.
Voordat lenen mogelijk is, moet er eerst gespaard zijn. Een leenverhouding bestaat in het heden. Zij rust op een leentransactie in het verleden en wordt in de toekomst weer opgelost door het betalen van rente n aflossingen.

3. Bij het schenken tenslotte, geven we geld, terwijl we niet verwachten dat we daar iets voor terugkrijgen. Maatschappelijk gezien is dat belangrijk voor mensen die zichzelf willen ontwikkelen. Jezelf scholen en ontwikkelen gaat meestal niet samen met productieve arbeid. Schenkgeld is dan nodig voor het levensonderhoud, maar ook voor onderzoek en experimenten. Een ander belangrijk deel van de belastingen valt onder deze noemer, waar het bijvoorbeeld scholen, ziekenhuizen en uitkeringen betreft.

Het onderscheid in deze drie geldsoorten is belangrijk voor het juiste gebruik van geld in de maatschappij. Eigenlijk zou geen enkele geldtransactie meer moeten plaatsvinden zonder dat duidelijk is over welke geldsoort we het hebben. Dan is het geld weer goed verbonden met menselijke drijfveren en krijgt minder kans om als machtmiddel in de maatschappij ongelukken te veroorzaken. Voor een juist begrip van deze drie geldsoorten is het noodzakelijk om het denken tot een zeker niveau te ontwikkelen. Pas met een ontwikkeld voorstellingsvermogen zijn de drie geldsoorten goed van elkaar te onderscheiden. Een belangrijke maatschappelijke ontwikkeling daarbij is de ontwikkeling van de boekhouding en jaarverslagen. Daarin zijn de drie geldsoorten goed te herkennen. Het koopgeld wordt in de verlies- en winstrekening beschreven. Het leengeld komt in de balans tot uitdrukking en het schenkgeld kan een uitwerking zijn van het eigen vermogen.

Samenvattend

Koopgeld:

* Verbruik van goederen.
* Afhankelijkheid.
* Het reguleren van goederenstromen en diensten in overeenstemming met behoeften.
* Behoeftebevrediging.
* Wederkerigheid naar het verleden toe

Leengeld:

* Gebruik van middelen.
* Relatie met anderen.
* Mensen met capaciteiten verbinden aan materiële capaciteiten, zodat ze zinvol kunnen handelen.
* Uitgestelde behoeftebevrediging.
* Wederkerigheid in de tijd door een relatie in het heden

Schenkgeld:

* Scheppen van mogelijkheden.
* Vrijheid.
* Mensen en initiatieven met potentiële capaciteiten de gelegenheid geven, deze te ontwikkelen.
* Afgestelde behoeftebevrediging.
* Werken aan de toekomst

Tenslotte is het belangrijk om deze drie geldsoorten te onderscheiden, om de z.g.n. verticale geldcirculatie waar te kunnen nemen.

Verticale geldcirculatie
Om de verticale geldcirculatie te kunnen waarnemen, moet het voorstellende denken verder versterkt worden. Daarmee kunnen we zien dat het geld een waardedrager is. Geld en waarde zijn dus niet aan elkaar gelijk.

In het economische proces krijgt geld zijn waarde. Wanneer geld tegen een product wordt geruild, krijgt het product waarde, maar tegelijk ook het geld. Het geld neemt als het ware de nuttigheidswaarde van het product of de dienst over en draag die waarde als geldwaarde verder de maatschappij in. Door omvorming naar koopgeld en leengeld kan daarmee het rechtsleven en het culturele leven mogelijk worden gemaakt.

In de circulatie van productie, handel, consumptie en hergebruik werkt het geld als ruilmiddel. De waarde die geschapen wordt door het produceren van producten en diensten wordt grotendeels weer tenietgedaan door de consumptie. Voorzover in het economisch leven winst wordt gemaakt, kan de waarde niet in het economisch leven blijven.
Met behulp van het geld wordt deze waarde naar het rechtsleven getransporteerd. Daar kan de waarde van eigenaar wisselen en via investeringen op een hoger niveau in het economisch leven worden ingezet. Door rente en aflossingen komt de waarde echter weer terug in het rechtsleven en is tegelijkertijd vermeerderd. Tevens wordt het economisch leven productiever, door het gebruik van de investeringen. Deze werkingen veroorzaken samen een steeds groter wordende waardestroom naar het rechtsleven, die daar wordt bewaard in vermogenstitels en leenverhoudingen. Uiteindelijk kan deze waarde niet meer voldoende in het rechtsleven worden verwerkt. Dan wordt het noodzakelijk om via schenkgeldstromen het leengeld te ontwaarden.

Met andere woorden:
In het economisch leven wordt waarde geschapen en geconsumeerd (koopgeld).
In het rechtsleven worden winsten opgeslagen en verplaatst naar ondernemers die kunnen en willen investeren (leengeld).
Investeringen leiden tot een krachtigere economie met grotere winsten.
Het rechtsleven kan die waarde niet eindeloos opslaan, zodat daar steeds opnieuw ontwaardingcrises zullen optreden.
Door schenkgeldstromen worden dergelijke crises voorkomen en is tevens geld beschikbaar voor de ontwikkeling van tal van mensen die dat willen en nodig hebben (schenkgeld).
Wanneer mensen die zich ontwikkelen schenkgeld besteden, dan brengen zij dat weer het economisch leven binnen door hun dagelijkse uitgaven aan kleding, voeding enzovoort. (koopgeld)

Dit is de beknopte beschrijving van de verticale geldcirculatie of nog beter de verticale circulatie van waarde. Binnen de associatieve economie wordt er naar gestreefd om deze verticale geldcirculatie daadwerkelijk te realiseren. Dat is niet alleen vanuit idealistische motieven, maar ook om de ontwaardingcrises te voorkomen. Hulpmiddelen daarbij zijn vermogensstichtingen die z.g.n. “geneutraliseerd” bedrijfskapitaal beheren. Overschotten worden beschikbaar gesteld aan opleidingsinstituten en initiatieven en organisaties die de ontwikkeling bevorderen van mensen, groepen en initiatieven in de breedste zin.

Scheiding van arbeid en inkomen
Veel sociaal economische problemen komen voort uit het feit dat mensen met dringende behoeften geen toegang kunnen krijgen tot de producten en diensten die ze nodig hebben, omdat hun het geld ontbreekt. Een van de oorzaken van deze problematiek is de verstrengeling van arbeid en inkomen. Alhoewel daar ook al gedifferentieerd over wordt gedacht in de maatschappij is ons uitgangspunt als volgt:
• De inzet van arbeid is voornamelijk een economische vraag. In hoeverre hebben mensen capaciteiten en in hoeverre kunnen deze worden ingezet in het arbeidsproces.
• Het inkomen daarentegen is voornamelijk een sociale vraag. Het is een vraag die in het rechtsleven thuishoort. In hoeverre hebben mensen een inkomen nodig om hun belangrijkste behoeften te kunnen bevredigen.
De koppeling tussen deze twee verschillende vragen wordt veroorzaakt doordat in het economisch leven prestaties betaald worden. Het is echter steeds meer zo dat de prestatie van de enkeling alleen maar in het economisch leven opgenomen kan worden, doordat deze gecombineerd wordt met talloze prestaties van anderen. De waarderingsvraag wordt dan een verdelingsvraag. Daarmee krijgt de verdelingsvraag de verkeerde grondhouding. De behoeften van de mede,mens zou een grotere rol moeten spelen dan zijn prestaties, omdat hij het geld uiteindelijk toch voor het bevredigen van zijn behoeften nodig heeft.

Sociale hoofdwet (Rudolf Steiner)
“Het welzijn van een geheel van samenwerkende mensen is des te groter, naarmate de enkeling minder aanspraak maakt op het resultaat van zijn prestaties, dat wil zeggen naarmate hij meer daarvan aan zijn medewerkers afstaat en naarmate meer van zijn behoeften niet uit eigen prestaties, doch door de prestaties van anderen worden bevredigd.”

Deze wetmatigheid is een wetmatigheid in het samenleven van mensen, die vooral zijn uitwerking heeft in het economisch leven. Hij klinkt in de eerste instantie wat vreemd, maar bij nader inzien blijkt hij vooral te gaan over de arbeidsdeling, die in het economisch leven tegenwoordig vrij normaal is. De producent werkt voor de consument, omdat hij producten maakt waaraan de consument behoefte heeft. De consument werkt voor de producent, omdat hij het geld verzamelt dat de producent nodig heeft. Je kunt je afvragen wat er met het welzijn van het geheel gebeurt, wanneer dat principe nog verder wordt doorgevoerd. In feite kom je dan steeds meer in de associatieve houding terecht, die eerder beschreven is.