Ondermijnende krachten

Zaken die de gemeenschapsvorming ondermijnen

Inleiding
Bij gemeenschapsvorming doen zich altijd sociale vragen voor. Juist gemeenschapsvorming leent zich daardoor optimaal voor persoonlijke ontwikkeling, doordat we bij het oplossen van die sociale vraagstukken komen te staan voor nieuwe zaken en voor de ontwikkeling van persoonlijke eigenschappen die bij het oplossen belangrijk blijken te zijn.
Zonder de pretentie te hebben om volledig te zijn, wil ik hieronder graag op enkele zaken ingaan.

Het boze oog
Het boze oog wil zeggen dat de meeste mensen geneigd zijn om zich te concentreren op dingen die niet in orde zijn. Wanneer je bijvoorbeeld helemaal gezond bent, voel je eigenlijk niets. Wanneer dan een splinter in je kleine teentje komt, trekt de pijn daarvan alle aandacht. Je kunt gewoon niet doorlopen, zonder daar wat aan te doen. Dat is in dat geval ook terecht.

In het sociale echter werkt het ook zo. Wanneer iemand sociaal optimaal functioneert, wordt hij eigenlijk min of meer onzichtbaar. Wanneer iemand echter sociaal aanstoot geeft, ontstaat de neiging van de gemeenschap om zich op dit aanstootgevende gedrag te concentreren. Het gevolg hiervan kan zijn dat alle goede dingen die zo iemand doet, of heeft gedaan niet meer aan de orde komen. De neiging ontstaat om vanwege het aanstootgevende gedrag zo iemand uit de gemeenschap te willen verwijderen. Zou daar in alle gevallen aan worden toegegeven, dan zou er spoedig geen gemeenschap meer bestaan.

Positiviteits-oefening
Vanuit de antroposofie kennen we ook een scholingsoefening, die bij dit fenomeen aansluit. Dat is de positiviteitsoefening. Bij deze oefening gaat het er om om in negatieve situaties iets positiefs te vinden en je daar dan op te concentreren. Je moet dan proberen om in situaties die je tegenkomt het ware, schone, goede te ontdekken (zoals Christus over het mooie ge¬bit van de hond sprak, toen hij een hondekadaver zag liggen). Ook wanneer de positieve kanten verdoezeld zijn door ver¬keerde, slechte, lelijke zaken. Dit kan zowel aan personen als aan situaties worden geoefend. In eerste instantie kun je misschien zelfs zover gaan dat je alle gevoelens van ongeduld, onbehagen en afwijzing even aan de kant probeert te zetten en vervolgens op zoek gaat naar positieve kenmerken. Een goed ‘oefenterrein’ is het in gedachte roepen van een confrontatie met een persoon met wie je het absoluut niet kunt vinden. Probeer de positieve intenties van die persoon te vinden of zoek positieve gevolgen van negatieve daden. Het is niet de bedoeling om het eigen oordeel te verlie¬zen. Ook is het niet de bedoeling om je in je leven altijd uitsluitend tot het positieve te richten. Het gaat er om dat de negatieve aspecten niet verhinderen om ook positieve kanten te zien. Een ander oefenterrein kan het terugblikken op de dag zijn. Bij deze terugblik kun je je ook richten op het zoeken van positieve waarnemingen of gebeurtenissen.

Erkenningsvraagstuk
Het erkenningsvraagstuk gaat over het feit dat elke mens gedurende zijn of haar leven op zoek is naar erkenning. Het valt niet altijd mee om die erkenning ook werkelijk te vinden. Dat komt in de eerste plaats omdat het om erkenning gaat van de geestelijke mens. Deze geestelijke mens streeft naar het goede en zet zich zo goed mogelijk in. Problematisch is echter dat dit streven en die inzet niet altijd leiden tot hetgeen wordt nagestreefd. Bovendien zijn de persoonlijke mogelijkheden om dingen waar te nemen meestal een beetje eenzijdig, zodat wat de ene goed noemt, voor de ander dat nog niet hoeft te zijn. Ook worden veel dingen in eenzaamheid gedaan. Dan ontbreken bij anderen ook de mogelijkheden om waar te nemen wat gedaan is en hoe het gedaan is. Deze feiten leiden dan tot het erkenningsvraagstuk.

Bij het erkenningsvraagstuk kun je het als een gegeven beschouwen dat de meeste mensen niet de erkenning krijgen die ze eigenlijk verdienen en waar ze vaak diep in hun hart wel naar verlangen. We kunnen dat vraagstuk niet oplossen. We kunnen wel een beetje verlichting brengen, door het vraagstuk serieus te nemen. Dan moeten we, in combinatie met de positiviteitsoefening, af en toe bewust op zoek gaan naar zaken waar een ander graag voor erkend zou worden. Dit zoeken op zichzelf heeft al zoveel kracht in zich, dat het vraagstuk daardoor sterk wordt verlicht. Wanneer we dan ook nog af en toe onze erkentelijkheid naar anderen uitspreken, verliest het vraagstuk als geheel zijn negatieve werking.

Bij het erkenningsvraagstuk gaat het ook om het erkennen van mensen in hun functie en in hun verantwoordelijkheden. Daarbij is het noodzakelijk dat er een sterk rechtsleven bestaat. Dat wil zeggen dat er duidelijke afspraken worden gemaakt en dat dergelijke afspraken ook worden erkend en dat mensen zich er aan houden. Daarnaast gaat het er om dat je je er van bewust bent dat kritiek iemand ondermijnt in zijn functie. Dat is natuurlijk lastig, wanneer die kritiek terecht is. Toch moet je dan kiezen tussen het uitoefenen van kritiek of het bevorderen van de gemeenschapsvorming. Door mensen jaarlijks in hun functie te evalueren, kunnen momenten worden gecreëerd waarop het uitoefenen van kritiek functioneel is en ook opbouwend en daardoor gemeenschapsvormend kan werken. De andere kant daarbij is, dat degene die kritiek over zich heen krijgt zich ook af kan vragen in hoeverre de kritiek terecht en op zijn plaats kan zijn. Daardoor kan eveneens de negatieve kracht van kritiek worden opgevangen en omgebogen.

Niet besproken ergernissen
Juist vanuit de antroposofie kunnen we leren dat geestelijke zaken reëel aanwezig zijn. Dat geldt ook voor niet uitgesproken ergernissen. Zij bestaan in vele vormen en kleuren. We ergeren ons allemaal wel eens aan elkaar en ook wel aan onszelf. We willen natuurlijk niet altijd die ergernissen uitspreken. We onderdrukken ze en slikken ze in. Dan zijn ze echter niet verdwenen. Vanuit ons onderbewustzijn werken ze sturend in op onze waarnemingen en op onze emoties. Dat worden dan zogenaamde verborgen bestuurders. We worden gevoeliger voor die ergernissen en onze reacties komen sneller en worden steeds heviger. Tot ze niet meer te houden zijn. Dan kunnen we opeens een boosheid vertonen, die voor de omgeving echt niet meer in verhouding is met wat zich op dat moment objectief heeft afgespeeld.

Die boosheid kan voor onszelf nog net begrijpelijk zijn, maar de medemensen worden er door verrast en schrikken er ook van. Het gevolg daarvan is dat ze degene die boos wordt voorzichtiger gaan benaderen en eigenlijk is de communicatie behoorlijk verstoord. Naarmate de boosheid erger is en de momenten van naar buiten komen verrassender, wordt dit ontwijkgedrag sterker. Dan kan iemand die dat ervaart zich buitengesloten voelen. Hij of zij beseft niet dat dit gevoel van buitengesloten zijn voortkomt uit het eigen onvoorspelbare boze gedrag. Daarmee wordt de veiligheid binnen een gemeenschap aangetast. Helaas is eenzaamheid daar een direct gevolg van.

Hier is ook niet zo eenvoudig wat aan te doen. Het wel uitspreken van ergernissen tegen iemand waaraan je je ergert, lost het niet vanzelfsprekend op. Je gewoon niet ergeren, is makkelijker gezegd dan gedaan. Beter is het om met iemand in vertrouwen te spreken over je ergernissen en daarmee te proberen om de boosheid te overwinnen. Zodra de boosheid overwonnen is, zijn ergernissen wel bespreekbaar. Daarvoor moeten dan wel aparte bijeenkomsten worden belegd met niet te veel mensen. Afspraak moet dan zijn dat van het besprokene niets naar buiten komt, zonder toestemming van degene die zijn ergernissen bespreekt en van degene die de ergernissen opwekt. Zich ergeren is overigens wel een wederkerig werkwoord. Dat wil zeggen dat men veel ergernissen zichzelf aandoet, ook al lijkt een ander de oorzaak te zijn.

Rudolf Steiner geeft daar het voorbeeld van de rode lap en de stier. Het feit dat een stier zich ergert aan een rode lap, is dat nu de schuld van de rode lap of van de stier? Ook al is dat waar, toch is het niet eenvoudig om je niet te ergeren, wanneer je dat wel doet.

Ook op dit gebied bestaat er een oefening vanuit de antroposofie. Dat is de zogenaamde wils-oefening. Bij de wilsoefening wordt het denken in de wil gebracht. De wilsoefening houdt in dat je gedurende een bepaalde periode elke dag op een voorgenomen tijdstip een bepaalde handeling verricht. Zoek een handeling uit die op zichzelf niet zinvol is, maar wel makkelijk uitvoerbaar is. Niets van buiten moet je stimuleren en ook niets van buiten moet je tegenhouden. Het gaat immers om het versterken van de eigen wil. Het is dus raadzaam om een heel eenvoudige handeling te kiezen die je overal kunt doen (bijv. je horloge een keer omdraaien om je pols). Neem in het begin een ruime tijdsmarge (bijv. ‘s ochtends tussen 10.00 en 12.00 uur) die je langzaam maar zeker verkleind. Het is eenvoudiger om met jezelf af te spreken elke dag op hetzelfde tijdstip de voorgenomen handeling te verrichten, dan om dagelijks voor de volgende dag een ander tijdstip te kiezen. Raadzaam is dit laatste dan ook pas te doen, wanneer het een langere tijd lukt om je aan het vaste tijdstip te hou¬den. En ook dan lukt het slechts enkelen om direct, op een per dag wisselend tijdstip, de handeling te verrichten. Een wis¬seling per week kan een tussenfase zijn. Wanneer je erachter komt dat je vergat de oefening te doen, doe hem dan alsnog. Dit zorgt ervoor dat je iets naar jezelf toe goedmaakt. Het verlangen om het de volgende dag wel te doen wordt groter! Het resultaat van deze oefening is het meer vat krijgen op de eigen wilskracht. Beter kunnen doen wat je wilt. Dan heb je ook meer kans om je in een bepaalde situatie niet te ergeren, wanneer je dat normaal gesproken wel zou doen.

Emoties
Het is een groot goed, dat wij als mensen emoties kunnen hebben. In veel gevallen is er dan ook niets mis mee. We kunnen lachen en huilen, we kunnen boos zijn of blij. Bij een gemeenschap zijn alle emoties aanwezig en ook belangrijk. Toch moeten we ons bij het hebben van emoties wel realiseren dat er een krachtstroom van ons uitgaat. Dat fenomeen wordt belangrijk, wanneer wij ons met onze emoties direct op iemand anders richten. Dat kan voor die ander iets zijn wat hij of zij nu net niet kan verwerken. Wanneer je bijvoorbeeld zelf boos of verdrietig bent, dan kun je het moeilijk verdragen, wanneer iemand anders blij en vrolijk op je af komt. Ook het omgekeerde is waar. Daar kunnen veel frustraties uit voortkomen.

Het is ook vrij normaal om je emoties een beetje binnen te houden, wanneer je met onbekenden samen bent. Daar ligt nu net het risico bij gemeenschapsvorming. Doordat je bekender bent aan de mensen binnen een gemeenschap, ontstaat soms de neiging om te open te zijn met emoties. Dat hoeft ook geen probleem te zijn, wanner anderen dat verwachten en begrijpen. Wanneer dat echter niet zo is, staan anderen te open voor emotionele krachten en dan komen die krachten te sterk binnen. Daar kunnen ze de ziel beschadigen. Het is alsof je iemand onverwacht een duw geeft. Dan verliest hij zijn evenwicht en ontwikkelt schrik en angst.

Gevoels- oefening
Vanuit de antroposofie bestaat er ook een oefening om grip te krijgen op die gevoelskrachten. Het gaat dan om de oefening waarbij je de innerlijke rust tegenover lief en leed probeert te bewaren (gevoelsoefening). Alhoewel de mens momenteel nog niet in staat is om rechtstreeks zijn gevoelsleven te ‘sturen’ (‘in de hand te houden’), kan hij zich wel bewust worden van zijn gevoelens en van de wijze waarop emoties zijn handelingen bepalen. De gevoelsoefe¬ning is dan ook hierop gericht. ‘’Innerlijke rust’ verkrijgen moet dan ook niet betekenen: gevoelsarm worden, maar in staat zijn tot het beheersen van de eigen emoties. Een innerlijk evenwicht en gemoedsrust kunnen handhaven in situaties die anders uitlokken. Het resultaat moet dus niet zijn dat je geen verdriet of enthousiasme meer voelt, maar dat je je niet meer door dergelijke gevoelens laat overheersen.
Deze oefening kun je in het begin doen door situaties in gedachten te nemen waarbij sterke gevoelens opkomen (zowel van blijdschap als van droefheid). Bij het terugkijken op dergelijke situaties kan dan gelijkmoedigheid geoefend worden.
Concrete andere situaties waarin je deze oefening kunt doen zijn:
◊ de natuur:
Laat de belevingen in de natuur blijven, dus bij het zien van een mooie plant, het horen van de eerste merel, het ervaren van een prachtig uitzicht etc., de genieting puur aanwezig laten zijn zonder deze te duiden, te verwoor¬den en zonder ernaar te gaan handelen (of vast te leggen: fotograferen). Geniet in stilte en laat de ervaring gewoon aan¬wezig zijn. Je kunt ook in stilte samen met een ander genieten!
◊ een kunstvoorwerp of een culturele uiting:
De oefening is hetzelfde als bij natuurervaringen. Laat de gevoelens die opkomen bij het kijken naar een kunstvoorwerp of bij het bijwonen van een concert of andere voorstelling bij jezelf. Ook wanneer er negatieve gevoelens opkomen, doordat de kunstzinnige uiting je niet beviel!

Vasthouden van dingen uit het verleden
We maken allemaal ervaringen mee. Dat is ook prima. We zijn op aarde om ervaringen op te doen en daar ook van te leren. De ervaringen die we opdoen en onze conclusies daarbij slaan we op in ons geheugen. Daardoor kunnen we er over beschikken, wanneer dat in een nieuwe situatie nodig is. Het geheugen werkt ook zo, dat wanneer zich een bepaalde situatie voordoet, als een soort reflex dingen vanuit het geheugen omhoog komen, die verwantschap hebben met die situatie. Dan kunnen ook onverwacht negatieve ervaringen herinnerd worden. Dergelijke negatieve, niet verwachte en ook niet bewust opgeroepen herinneringen kunnen ontmoetingen sterk negatief belasten. Wanneer we iemand ontmoeten en de negatieve herinneringen komen spontaan naar boven, dan ontmoeten we de ander eigenlijk niet meer. We kunnen dan niet van een vooroordeel spreken, maar meer van een oordeel dat zich aan onze oordeelsmacht onttrekt.

We kunnen ook het herinneren oefenen, waardoor we meer macht over onze herinneringen kunnen verwerven. Een van de oefeningen die daarbij hoort is de dagelijkse terugblik op de dag. ’s avonds herinneren we ons wat die dag gebeurt is in omgekeerde richting.

Tegenkrachten
Het is niet zo dat gedrag, dat de gemeenschapsvorming kan ondermijnen, direct altijd aan de eigen wils-intenties zijn toe te schrijven. Als mensen hebben we immers ook te maken met tegenkrachten. Dat zijn krachten die als weerstand werken, om de mens in zijn ontwikkeling te stimuleren. Rudolf Steiner heeft aangegeven dat deze krachten bestaan en dat ze in mensenzielen het toneel vinden waar ze zich kunnen manifesteren. Met name die zielen zijn er vatbaar voor, die zich voor het goede willen inzetten. Het is een onderdeel van de menselijke ontwikkeling om die krachten te leren herkennen, en daar zo mee om te gaan, dat het de menselijke ontwikkeling inderdaad versterkt. Wanneer dat lukt, wordt de ontwikkeling versterkt naar de drie toekomstige zielekrachten, imaginatie, inspiratie en intuïtie. Deze drie nieuwe zielekrachten zijn omvormingen van de bestaande zielekrachten, denken, voelen en willen.

In het denken werkt vooral de luciferische tegenkracht. Die maakt het mogelijk en verleidelijk, dat we als mensen in illusies gaan denken. Door enthousiast te worden voor illusies, worden we afgehouden van realistische gedachten en het uitvoeren daarvan. De innerlijke strijd tegen Lucifer, versterkt ons voorstellingsvermogen en breng ons verder in de imaginatie.

In het willen werkt vooral de ahrimanische tegenkracht. Deze laat ons de wereld zien als resultaat van processen, waar we weinig of geen invloed op kunnen uitoefenen. Daardoor voelen we ons onmachtig om daadwerkelijk iets te veranderen aan de situaties waar we in terecht gekomen zijn. De innerlijke strijd tegen Ahriman verstekt onze wil en brengt ons verder in de intuïtie.

In het voelen en spreken tenslotte werkt de anti-christelijke tegenkracht. In het voelen worden we er toe verleid om de medemensen te beoordelen op basis van het verleden. Onze sympathie en antipathie komen dan omhoog op basis van ervaringen die we met onze collega’s en medewerkers hebben gehad. Dat is natuurlijk heel begrijpelijk. Toch moet juist bij mensen steeds weer bedacht worden dat niet alleen het verleden belangrijk is, maar ook de toekomst. Niet alleen de ontwikkelingen die achter ons liggen, maar ook de ontwikkelingen die we nog te gaan hebben moeten meewegen in de verhoudingen met onze medemensen. De innerlijke strijd tegen de anti-christ brengt ons verder in de inspiratie. Het voelen en spreken worden sterk beïnvloed door de innerlijke houding die we bij ontmoetingen hebben. Het Christelijke of anti-christelijke wordt dus vooral door onze innerlijke houding beïnvloed. Het is vanzelfsprekend dat liefde tot de medemens hier een heel belangrijke rol speelt.

Het Christelijke tenslotte kunnen we als positieve ontwikkelingskracht vertrouwen. Deze kracht zal steeds met ons zijn, wanneer we ons richten op de ontwikkeling van de gemeenschap waar we deel van uitmaken en van de mensen die zich inzetten voor de toekomst van deze gemeenschap en voor de toekomst van de doelstellingen van de gemeenschap.

De tegenkrachten en de Christuskracht manifesteren zich in de menselijke ziel. Dat wil zeggen dat er flarden van de innerlijke strijd van mensen naar buiten kunnen komen. Dan verschijen ineens kwaliteiten van tegenkrachten op zodanige wijze, dat het eigenschappen van mensen lijken te zijn. Dat is echter een vergissing. We kunnen als mens niet altijd de kracht opbrengen om de tegenkrachten in bedwang te houden. De tegenkrachten die soms zo tevoorschijn komen kunnen ons echter negatieve emoties ontlokken. Darmee reageren we in hetzelfde gebied en laten daarmee ook tegenkrachten in onszelf toe. Maar daaraan kunnen we ze onder andere ook herkennen. Luciferische krachten lokken razernij uit (als extreem) alle vormen van razen en tieren zijn eigenlijk een gevolg van de werkelijke of vermeende waarneming van luciferische krachten. Bij ahrimaanische krachten is het meer boosheid die naar boven komt, terwijl het bij anti-christelijke krachten meer woede is. Wanneer we dus bij onszelf deze emoties boven voelen komen, kunnen we eigenlijk concluderen dat we niet op onze medemens zelf reageren, maar op ontsnapte tegenkrachten. Dit besef kan ons wellicht iets milder maken tegenover onze medemensen, in het besef dat ze een innerlijke strijd voeren, waarin ze even het onderspit delven. De emoties helpen hen dan niet. Terwijl ze eigenlijk wel hulp nodig hebben. Het helpt wel heel erg, wanneer ook de betrokkene waarop we reageren zich hiervan bewust toont, al is dat op zo’n moment wel heel erg moeilijk.

Bij luciferische krachten kunnen we onderzoeken op welke wijze we de illusies kunnen omvormen naar realisme. Bij ahrimanische krachten kunnen we onderzoeken op welke wijze we toch iets kunnen doen, al lijkt dat niet mogelijk. Bij anti-christelijke krachten kunnen we proberen om de mens en de toekomst in ontwikkeling te zien. Door liefde voor de medemens worden deze inspanningen om het kwade ten goede te keren beter haalbaar.

Wanneer we binnen een gemeenschap elkaar kunnen herkennen als partners in een innerlijke strijd, met gemeenschappelijke doelstellingen, dan zal die innerlijke strijd niet zo snel omslaan in een uiterlijke strijd. Dan kan het onderlinge vertrouwen groeien en kan de gemeenschapsvorming tot bloei komen.

Een goede kerst en nieuwjaar gewenst en hopelijk komen we hiermee in het komende jaar een stukje verder, in het vertrouwen dat de Christuskracht ons daarbij zal ondersteunen..

Jan Saal
december 2009