Voeding vanuit de antroposofie

Jan J.C. Saal

Deze tekst is ook als brochure verkrijgbaar via www.gezichtspunten.nl

Inleiding

Voor een workshop heb ik me opnieuw verdiept in hetgeen Rudolf Steiner over voeding heeft gezegd. Hij heeft daar meerdere lezin-gen over gehouden, die bijeengebracht zijn in het boek: Voeding en bewustzijn, dat in 1980 door Vrij Geestesleven is uitgegeven. De nieuwste vertaling dateert uit 2017 en heet dan ‘Menswaardige voeding’.

Wanneer je lezingen van Rudolf Steiner meerdere keren leest, kun je steeds opnieuw tot verrassende ontdekkingen komen. Een aantal dingen herken je natuurlijk wel maar vaak vraag je jezelf af of bepaalde dingen er de vorige keer ook ingestaan hebben. Ze lijken dan volkomen nieuw. Zo verging het me nu ook met de beschrij-ving van vier voedingsmiddelen die Rudolf Steiner beschrijft en hun werking in het lichaam. Om dat interessant te vinden is het wel nodig dat we het menselijk lichaam kunnen zien als een door elkaar heen werken van vier verschillende lichamen. Hieronder zal ik daar nader op ingaan. Voor een beter begrip en inzicht is tijd nodig en is het nodig dat we die begrippen vaak en op verschillende manieren benaderen. De onderstaande karakterisering heeft dan ook niet de pretentie om compleet te zijn.

  1. Het fysieke lichaam
    Het fysieke bestaat eigenlijk uit maat, vorm en structuur. Het menselijk lichaam is op aarde ook fysiek aanwezig en dus ook fysiek van aard. De vorm is aan de ene kant algemeen menselijk van aard, maar tegelijkertijd ook heel persoonlijk, doordat in de vorm ook het persoonlijke tot uitdrukking komt. Doordat de struc-tuur van het lichaam is opgevuld met materie, wordt deze als gestalte in de aardse realiteit waarneembaar en kan daar ook leven en werken. Dit fysieke lichaam hebben we gemeen met de aarde zelf, wat betreft zijn stoffelijkheid, maar ook met de planten en dieren. Mineralen en metalen hebben uitsluitend een fysiek lichaam en missen de volgende drie lichamen, waardoor ze als dood worden beleefd.
  2. Het etherlichaam
    Dit lichaam wordt ook wel het levenslichaam genoemd. Dat komt doordat dit tweede lichaam het fysieke lichaam tot leven brengt en in leven houdt. De materie is daardoor niet meer star en doods, maar wordt door het levenslichaam in een levende stroming en beweging gebracht en gehouden. Het etherlichaam ontstaat door een spie-geling van het geestelijke vanuit het heelal in een levend wezen. Planten zijn alleen opgebouwd uit een fysiek lichaam plus een etherlichaam, zodat we juist aan de planten kunnen waarnemen dat groei en bloei door het etherlichaam worden veroorzaakt. Het etherlichaam is verantwoordelijk voor de opbouw en het gezond blijven van een levend lichaam.
  3. Het astrale lichaam
    Dit lichaam heeft de mens met de dieren gemeen. Het is een complex lichaam, dat geestelijk van aard is. Met behulp van dit lichaam ontstaat de mogelijkheid van een zelfstandig lichaam, dat in staat is tot waarnemen en waarin innerlijke roerselen mogelijk zijn, zoals bijvoorbeeld emoties en driften. Dit kunnen we goed waarnemen, wanneer we dieren vergelijken met planten. Omdat bij de dieren het astraallichaam toegevoegd wordt aan hetgeen de planten al hadden, ontstaan de grote verschillen tussen die twee soorten levende wezens. Het astrale lichaam ontstaat niet uit krach-ten in het hier en nu, niet uit krachten in de kosmos, maar straalt door vanuit het voorgeboortelijke naar het heden. Het is daarmee ook een fenomeen in de tijd. Het oud worden van mensen en dieren hangt hiermee samen. Het is ook belangrijk om te weten dat het astrale lichaam zijn krachten put uit de afbraak van wat het etherische lichaam heeft opgebouwd. Het astrale lichaam verkrijgt haar krachten uit afbraak en bouwt dus niet op. Dit in tegenstelling tot het etherlichaam, dat juist opbouwt. Hoe dit in zijn werk gaat kunnen we heel mooi zien in de natuur. Daar leven dieren en mensen van planten, die in de natuur worden opgebouwd. Omdat in dieren en mensen zowel een etherlichaam als een astraallichaam werkzaam zijn, vinden in hun organismen altijd zowel opbouw als afbraak plaats.
  4. Het ik-lichaam
    Op aarde is alleen de mens in het bezit van zo’n ‘ik-lichaam’, dat nog geestelijker van aard is. Het ik-lichaam uit zich in het zelf-bewustzijn van een mens. Dat bewustzijn is geen statisch iets, maar ontwikkelt zich van geboorte tot dood en ook verder nog via karma en reïncarnatie. Dat wil zeggen dat ons huidige persoonlijke be-wustzijn het gevolg is van talloze ontwikkelingen die we mee-gemaakt hebben in dit leven maar ook in vorige levens. In de hui-dige tijd, de ‘bewustzijnszieletijd’, komt dat langzaam maar zeker tot ons bewustzijn. Voor de toekomst zal ons bewustzijn een steeds grotere rol gaan spelen in ons leven en in de wereld. Dit ik- lichaam stuurt en verwerkt hetgeen de andere drie lichamen bewerkstel-ligen.

Wanneer we met deze kennis gewapend de verschillen onder-zoeken tussen een wakkere mens en een slapende mens, dan valt op dat bij een slapende mens de waarneming en de sturing wegvallen. Daarmee wordt zichtbaar dat bij een slapende mens het astrale lichaam en het ik zich buiten het lichaam bevinden en dat deze bij een wakkere mens in het lichaam aanwezig zijn. Dit is een eenvou-dige (geestelijke) waarneming, die iedere mens kan doen.

Relatie voedingstoffen-wezensdelen

De verschillende hoofd-voedingsstoffen die een mens nodig heeft, hebben allen een bepaalde relatie tot deze vier lichamen, de vier wezensdelen van de mens.

De suikers
Het fysieke lichaam wordt eigenlijk gevormd uit de koolstof die tevoorschijn komt uit de koolhydraten die we eten. Dat gaat dus over zetmeel en suiker. Zoals wellicht bekend is, worden suikers vrijwel onveranderd door ons lichaam opgenomen. Zetmeel wordt in ons spijsverteringstelsel, vooral door speeksel, omgezet in suikers. Die suikers worden binnen ons lichaam uiteindelijk totaal afgebroken. De koolstof die daarbij vrijkomt wordt door ons ik- lichaam gebruikt om ons fysieke lichaam als structuur op te bouwen. Omdat we niets hebben aan een starre, fysieke structuur, wordt die structuur doorlopend afgebroken met behulp van zuurstof en steeds weer opnieuw opgebouwd door het ik-lichaam. Het levende lichaam als geheel wordt dus voortdurend opgebouwd en afgebroken en verkeert daarmee steeds opnieuw tussen verstarring en verweking. Dit evenwicht tussen verstarring en verweking wordt op een prachtige manier zichtbaar gemaakt door onze hartslag. Het hart bevindt zich voortdurend tussen systole en diastole, tussen verstijving en verweking. Het ik-lichaam is echter zo geestelijk van aard, dat zij geen directe toegang heeft tot de koolstof die in de suikers als koolhydraat aanwezig is. Daarom moeten de suikers eerst door het etherlichaam en het astraallichaam bewerkt worden. Het etherlichaam heeft de neiging tot opbouwen, tot groei. Het astrale lichaam heeft de neiging tot afbreken, tot begrenzen.

De eiwitten     
Eiwitten dienen als voedingsmiddel voor het etherlichaam, zodat dit lichaam de krachten kan ontvangen, om haar opbouwende werk te kunnen uitoefenen. Om dat te kunnen begrijpen, moeten we de werking van eiwitten kunnen doorzien. Rudolf Steiner heeft vaak aangegeven dat de werking van eiwitten erop rust, dat ze in chaos kunnen overgaan. Juist op het moment dat deze zeer gestructu-reerde structuren in chaos overgaan, kan vanuit de kosmos een geestelijke kracht binnentreden. Dat kunnen we bijvoorbeeld ook zien bij plantenzaden. Wanneer een zaadje begint met kiemen, vervalt één specifiek eiwit in de kern van het zaadje tot chaos, waardoor de vormkrachten van een bepaalde plant toegang krijgen tot dat zaadje en het levensproces van een nieuwe plant een aanvang neemt. In deze beschrijving wordt duidelijk dat eiwitten werken als een soort ventielen naar kosmische krachten, naar levenskrachten. Dat is nu precies wat het etherlichaam nodig heeft, om de kosmi-sche levenskrachten te ontvangen en ze binnen te voeren in een levend organisme. Voordat een eiwit deze functie kan vervullen, moet het wel een eiwit zijn dat heel precies bij een bepaald lichaam hoort. Vandaar dat eiwitten in de spijsvertering eerst volledig worden afgebroken en daarna door het lichaam zelf opnieuw wor-den opgebouwd. Vreemde eiwitten worden daardoor lichaams-eigen eiwitten.

De vetten        
Vetten dienen als voedingsmiddel voor het astrale lichaam. Om daar iets van te kunnen begrijpen, moeten we stilstaan bij het feit dat de werking van het astraallichaam rust op afbraak. Het astrale lichaam moet steeds afbreken, wat het etherlichaam heeft opge-bouwd. Het etherlichaam voert die vetten naar plekken waar het astraallichaam werkzaam is en daar worden deze vetten dan afgebroken. Die afbraakproducten worden door het ik-lichaam dan omgezet in spiermassa en orgaanmassa. Wanneer suikers door het astrale lichaam worden afgebroken, worden deze door het ik- lichaam omgezet in tanden, botten, pezen e.d. Voordat de vetten lichaamseigen kunnen zijn worden ze eerst omgezet in glycerine.

Je zou kunnen zeggen dat met deze drie voedingsmiddelen een mens al helemaal opgebouwd kan worden en ook kan leven. Alle vier de wezensdelen zijn actief en het organisme bestaat. We hebben alleen nog geen voedingsmiddel gekoppeld aan juist het vierde element, namelijk het bewustzijn van de mens. Voor dit be-wustzijn is nog een vierde voedingsmiddel noodzakelijk en dat zijn zouten.

Zouten
Om de werking van zouten te kunnen begrijpen, moeten we nog een keer terug naar de vier wezensdelen:

1. Het fysieke lichaam
Dit lichaam is waarneembaar in het vaste. In de vaste stof krijgt het fysieke vorm en structuur. Waar alleen het fysieke zichtbaar wordt ontstaan mineralen, metalen e.d. De vorm van mineralen en meta-len is uiteindelijk te begrijpen, vanuit de innerlijke krachten die in het fysieke werken. In de natuurkunde en in de scheikunde worden deze krachten onderzocht en beschreven. In het fysieke lichaam worden deze krachten gedeeltelijk overwonnen, waardoor het lichaam niet star is, maar beweeglijk kan zijn. Zodra de dood is ingetreden zien we dat het fysieke lichaam weer alleen aan de fysieke krachten onderhevig is, waardoor het tot in het fysieke weer uit elkaar valt.

2. Het etherlichaam
Het etherlichaam is meer geestelijk van aard, en dus minder eenvoudig waarneembaar. Wanneer we weten dat de etherkrachten in het vloeibare aangrijpen, dan kunnen we door de bestudering van het vloeibare de werking van het etherlichaam waarnemen. Van-daar dat in onze spijsvertering het vloeibare overheerst, maar ook dat ons bloed vloeibaar is en dat een mens voor meer dan 90% uit water bestaat. We zien dat in een levende mens de vloeistoffen voortdurend in beweging zijn. Hierin kunnen we het leven her-kennen, maar ook in een voortdurend opnemen en uitscheiden van stoffen. Het is en vergissing om te denken dat de stoffen uit zichzelf tot leven komen. Door kosmische krachten worden stoffen in een levend organisme opgenomen. Het levende organisme is echter niet fysiek, maar geestelijk van aard.

3. Het astrale lichaam
Het astrale lichaam is nog meer geestelijk van aard dan het etherlichaam. De astrale krachten grijpen aan op het luchtige. Dan komen we op de bestudering van de luchtprocessen in ons lichaam om het astrale te kunnen vinden, dus op de ademhaling en daarmee bijvoorbeeld op de werking van zuurstof en kooldioxide. Maar ook op de fijnere ademhaling in de werking van het zenuwzintuig-stelsel. Je zou kunnen zeggen dat we met het zenuwzintuigstelsel voortdurend waarnemingen opnemen en gedachten en gevoelens uitscheiden.

4. Het ik-lichaam
Het ik-lichaam tenslotte grijpt in op de warmtehuishouding in ons lichaam. Om daar begrip voor te krijgen, moeten we af van een vage voorstelling van warmte. Zoals we al bij een vuurtje in de vlammen kunnen waarnemen, zijn er hele fijne gebieden waar te nemen met verschillende uitstraling, dus met verschillende temperaturen. Dat is ook binnen een levend lichaam het geval. Daar bestaat een ein-deloze gevarieerdheid in warmte, door de werking van het ik -lichaam. Daardoor hebben we bijvoorbeeld een constante tempera-tuur van ±37oC, die niet in elk lichaamsdeel hetzelfde is. Bij koorts stijgt de temperatuur en bij het sterven daalt de temperatuur. We krijgen het warm door spanning en inspanning, maar ook door schaamte bijvoorbeeld.

Een zout is een chemische verbinding die bestaat uit positieve en negatieve ionen. De positieve ionen worden vrijwel altijd gevormd door metalen. De negatieve ionen kunnen uit tal van materialen en combinaties daarvan bestaan. Bij organische zouten bevatten de negatieve ionen koolstof, waterstof en/of zuurstofverbindingen. Zouten zijn meestal goed oplosbaar in water. Bij verhoging van de concentratie, door indampen bijvoorbeeld, beginnen de zouten te kristalliseren. Bij verlaging van de concentratie kunnen ze verder oplossen. Bij oplossen moet warmte worden toegevoerd. Bij kristalliseren komt warmte vrij.

We zien dat ons bewustzijn, onze geest, aangrijpt via de warmte-processen in ons lichaam. In dat gebied kunnen we dan ook de voedende werking van zouten een plaats geven. Rudolf Steiner beschrijft hoe in waarnemen en denken in de hersenen steeds weer zoutkristalletjes worden gevormd en opgelost. Door de warmte die nodig is voor het oplossen en die vrijkomt bij het kristalliseren is ons bewustzijn in staat om zich te verbinden met zenuw-zintuig-werkingen.

Juist de zoutwerkingen in ons lichaam maken de bewustzijns-processen van mensen in hun lichaam mogelijk. Het gaat dan niet om grove processen, met grote kristallen, maar om hele fijne processen. Het gaat ook om hele specifieke zouten en om zouten die uit het leven voortkomen, zodat ze verder van het aardse minerale afstaan en de geest er ook wat mee kan.

Aangezien de toekomst van de mens besloten ligt in de verdere ontwikkeling van het bewustzijn, zal deze ontwikkeling ook afhan-gen van de aard en de complexiteit van de zouten die we met onze voeding opnemen. Ik kan me goed voorstellen dat juist de bio-dynamische-landbouw tot gevolg heeft dat dergelijke zouten in de voeding beschikbaar blijven en wellicht nog komen. Een aan-wijzing daarvoor is, dat planten met behulp van hun wortelgestel zouten opnemen uit de aarde.

Bij de gangbare landbouw wordt het opnemen van zouten eigenlijk deels voorkomen, omdat de plant door het gebruik van kunstmest niet diep hoeft te wortelen. De kunstmest voorziet snel in de zout-behoefte van een plant. De plant groeit dan snel, maar tegelijkertijd heeft deze snelle groei tot gevolg dat die zouten eenvormig zijn. Bovendien komen deze kunstmestzouten niet voort uit levens-processen, maar uit een chemische fabriek. Wanneer een plant diep moet wortelen in de aarde om zijn zoutbehoefte te voldoen, kan een gevarieerd aanbod van zouten zorgen voor een diversiteit aan zouten in de planten. Daardoor is niet alleen de smaak van bio-dynamisch geteelde producten anders, maar ook hun werking bij het denken en het bewustzijn van mensen. Vrij algemeen kun je dan ook het volgende karakteriseren:

  • Gangbare voeding, geteeld met kunstmest, heeft een wate-rige, slappe smaak.
  • Biologisch geteelde voeding heeft een sterke smaak. Het product heeft een sterke eigen smaak, die niet altijd lekker gevonden hoeft te worden.
  • Biodynamisch geteelde producten hebben een genuan-ceerde smaak. De eigen smaak van het product wordt genu-anceerd door de meerdere zouten die in het product aan-wezig zijn.

Deze verschillen kunnen door iedereen onderzocht en beproefd worden. Tegelijkertijd kan de werking op het denken onderzocht worden, al is daar natuurlijk een langere periode voor nodig waarin biodynamisch geteelde voedingsmiddelen worden gebruikt.

Resumerend

Resumerend kunnen we stellen dat een mens bestaat uit vier lichamen en dat deze vier lichamen nodig zijn om een bewuste-denkende-mens op aarde mogelijk te maken. De geest van een mens, van een ‘Ik’, kan daardoor opstaan, ontwaken, in een fysiek lichaam.

Het fysieke lichaam hoeft zelf eigenlijk niet gevoed te worden. Dit lichaam bestaat en is op een bepaalde manier vormgegeven, zodat de andere drie lichamen erin aanwezig kunnen zijn. Het fysieke lichaam verzorgt zelf geen processen, maar is het resultaat van andere processen en maakt het mogelijk dat bepaalde processen zich kunnen afspelen in de daarvoor geschikte organen. Uitein-delijk wordt het fysieke lichaam opgebouwd door de geest, door het ik-lichaam, dat als een soort architect aangeeft hoe het etherlichaam en het astrale lichaam moeten werken.

Het etherlichaam verzorgt het leven van het fysieke lichaam. Dit leven grijpt aan op vloeistof, waardoor deze vloeistof gaat leven. Het leven speelt zich af in processen. Om de kosmische levens-krachten toe te kunnen laten heeft het etherlichaam eiwitten nodig, omdat eiwitten ventielen zijn die de kosmische levenskrachten toelaten in het lichaam. Het etherlichaam verzorgt de opbouwende processen, waardoor het lichaam voorzien wordt van eigen eiwit-ten, eigen vetten en eigen suikers.

Het astrale lichaam maakt het mogelijk dat een lichaam gevoelig is en de geest kan waarnemen. Het astrale lichaam grijpt aan op lucht-processen, maar heeft een afbrekende werking. In zijn afbrekende werking, waarbij vooral de vetten worden afgebroken, maakt zij dat het ik-lichaam kan beschikken over de stoffen die dit lichaam nodig heeft bij de opbouw en het functioneren van het menselijke-fysieke-lichaam.

Het ik-lichaam tenslotte bouwt aan de ene kant het fysieke lichaam op, terwijl het aan de andere kant de processen verzorgt die nodig zijn voor bewustzijn en denken. Voor de opbouwprocessen heeft zij koolstof nodig en voor de denk- en bewustzijnsprocessen heeft zij zouten nodig. Koolstof komt uiteindelijk voort uit de afbraak van suikers en vetten als voedingsmiddelen, en als het noodzakelijk is ook uit afgebroken eiwitten. De zouten worden vrijwel onver-anderd uit de voedingsmiddelen opgenomen in opgeloste vorm. Voor een genuanceerd denken zijn echter vele soorten zouten nodig.

Niet goed functionerende lichamen

Wanneer de beschreven lichamen niet goed functioneren, heeft dat ernstige gevolgen voor de betrokken persoon. Hieronder beschrijf ik het vrij algemeen voor de verschillende lichamen, zodat dit ook herkenbaar kan zijn in verband met de hierboven beschreven onder-scheiding in voedingsmiddelen.

Wanneer het fysieke lichaam niet goed functioneert, is dat in eerste instantie niet direct te relateren aan voedingsmiddelen. Door het niet goed functioneren van de andere drie lichamen raakt het fysie-ke lichaam in het ongerede. Dat kan zich uiten in tal van ziekten en kwalen.

Wanneer het etherlichaam niet goed functioneert, kan dat tot gevolg hebben dat de eiwitten in het lichaam niet goed worden behandeld. In plaats van het overgaan in chaos, ontstaat rotting van ongebruikte eiwitten. Wanneer dat het geval is, kun je dat ruiken door de zwavellucht die daarbij vrijkomt. Dit rottingsproces kan ook een gevolg zijn van een te veel aan eiwitten in de voeding, waardoor het etherlichaam deze hoeveelheden niet kan verwerken. Een slecht functioneren van het etherlichaam leidt tegelijk tot slecht func-tioneren van organen en processen.

Wanneer het astrale lichaam niet goed functioneert, kan dat tot gevolg hebben dat de vetten in het lichaam niet goed worden behandeld. Dat ruik je niet, maar proef je wel, omdat de overtollige, niet-afgebroken vetten dan ranzig worden. Dit ranzig worden kan ook het gevolg zijn van te veel vetten in de voeding, waardoor het astrale lichaam die hoeveelheden niet goed kan verwerken. Een slecht functioneren van het astrale lichaam leidt ook tot een slecht functioneren van de zenuw-zintuigprocessen. Als gevolg van dat slechte functioneren van zenuw-zintuigprocessen kunnen weer al-lerlei andere storingen ontstaan in waarneming en aansturing van organen.

Wanneer het ik-lichaam niet goed functioneert kan dat heel ver-schillende dingen tot gevolg hebben:
* De vorm van lichaamsdelen en organen kunnen gaan afwijken, omdat de geest te weinig toegang heeft tot deze fysieke delen van ons lichaam.
* Het bloed kan slecht gaan functioneren, omdat dit ik-lichaam een bijzondere binding heeft met het bloed.
* De werking van het astrale lichaam kan verstoord worden, omdat het ik-lichaam in het bijzonder de werking van het astrale lichaam aanstuurt.
* De bewustzijnsprocessen en de denkprocessen kunnen verstoord worden.
Een te zwakke werking van het ik-lichaam kan ook worden waar-genomen in een neiging tot gisten van de opgenomen suikers. Dit gisten kan natuurlijk ook ontstaan doordat te veel suikers zijn opge-nomen ten opzichte van de verwerkingsmogelijkheden van het ik-lichaam. Dat ruik je niet en proef je niet, maar gasvorming in de spijsvertering geeft daar dan een aanwijzing voor.

Voeding en leeftijdsfasen

Veel mensen hebben wel ervaren dat voeding op verschillende leeftijden iets anders betekent. Een kind moet bijvoorbeeld ver-schillende producten leren eten en kan meestal bladgroenten wat minder goed verdragen. Oudere mensen hebben een neiging om dik te worden. Zij moeten goed op hun voeding letten, terwijl jonge mensen vaak in staat zijn om grote hoeveelheden weg te werken zonder dat dit tot overgewicht leidt. Tenslotte zitten we soms nog met allerlei allergieën en gevoeligheden waardoor veel mensen niet zomaar kunnen eten waar ze trek in hebben.

Weer kunnen we Rudolf Steiner te hulp roepen, die gewezen heeft op een manier van kijken naar voedingsmiddelen die wat meer houvast kan bieden. We kunnen dan de plantaardige voedingsmid-delen onderverdelen in vier verschillende soorten gewassen:

  1. Wortelgewassen
    Deze gewassen zijn vooral eetbaar, doordat de wortel zich verdikt en als voedsel te bereiden is.
  2. Bladgewassen
    Bij bladgewassen verdikt het blad of de stengel zich of vormt een krop of kool die dan eetbaar is en voedings-waarde heeft.
  3. Bloem/vrucht gewassen
    Veel bloemen zijn wel eetbaar, al maken we daar niet zo veel gebruik van. Veel soorten vruchten kennen we duide-lijk wel als voedsel.
  4. Zaadgewassen
    Ook noten en zaden zijn vaak eetbaar. Zij worden echter vaker als versnapering gebruikt dan als maaltijd.

Rudolf Steiner heeft daarbij aangegeven dat wortelgewassen belangrijk zijn voor de voeding van hoofdprocessen, bladgroente belangrijk is voor de voeding van spierprocessen en vruchten voe-dend werken op stofwisselingsprocessen. Daar zou je aan toe kunnen voegen dat zaadgewassen voedend werken op wilsproces-sen.

Wanneer we deze onderscheiding proberen te verbinden met het dagelijkse leven, en in dat dagelijkse leven de ontwikkeling serieus nemen die mensen doormaken in hun leven, dan kan het volgende beeld ontstaan:

De biografie van mensen is onder te verdelen in vier levensfasen van 21 jaar (zie ook Gezichtspunt nummer 16 van Centrum Sociale Gezondheidszorg over biografie en ziekte).

In de eerste 21 jaar is een mens jong en in ontwikkeling naar zelf-standig denken, voelen en willen. Je kunt die ontwikkeling zo beschrijven dat een mens incarneert via zijn hoofd en van daaruit een nieuw lichaam opbouwt. Dit sluit helemaal aan bij de weten-schap van de embryologie. Wanneer dan wortelgewassen vooral het hoofd voeden, is het begrijpelijk dat in de eerste 21 jaar wortel-gewassen belangrijk zijn in de voeding en daar eigenlijk niet mogen ontbreken.

In de tweede 21 jaar, tussen 21 en 42, gaat het er vooral om dat een mens in een actieve werksituatie terecht komt en zich via werk-zaamheden met de wereld verbindt. Wanneer bladgewassen vooral de spieren voeden, is het logisch dat bladgewassen belangrijk zijn in deze tweede levensfase.

In de derde 21 jaar, tussen 42 en 63 is het belangrijk dat mensen initiatieven nemen. De energie en andere kwaliteiten die daarbij nodig zijn, worden in de stofwisseling vrijgemaakt. Dan wordt dus de voeding uit bloemen en vruchten belangrijk, omdat die het buikgebied voeden.

In de vierde 21 jaar, tussen 63 en 84 wordt het belangrijk om te reflecteren op het leven en de oordelen die daaruit voortkomen te verbinden met de levenswil van betrokkene. Dan zijn bij uitstek de zaadgewassen geschikt als voedingsmiddelen.

Alhoewel het gedurende het hele leven noodzakelijk is om de hele mens te voeden, kunnen toch bovenstaande accenten worden onder-scheiden, die veranderen met het toenemen van de leeftijd. We moeten hierbij natuurlijk oppassen voor eenzijdigheden, het gaat om accenten die gelegd kunnen worden en vooral om het niet ont-breken van bepaalde voedingsmiddelen.

Er bestaan twee belangrijke voedingsmiddelen, waarover Rudolf Steiner in dit verband apart heeft gesproken, dat zijn melk en honing. Melk juist voor de jeugd en honing voor de ouderdom. In het licht van het voorgaande kun je je afvragen hoe dat daarmee kan samenhangen. Dan kun je zien dat de koe vooral bladgewassen verteert en het resultaat daarvan als melk beschikbaar stelt. Je zou melk dus ook voor-verteerde bladgewassen kunnen noemen, waar-door kinderen in staat worden gesteld om toch voedingsmiddelen op te nemen die eigenlijk voor de volgende levensfase bestemd zijn. Daardoor wordt gunstig op de ontwikkeling van hun lichaam en spieren ingewerkt.

Nectar kan gezien worden als het voedingsmiddel dat uit bloemen en vruchten (suikers) voortkomt. Door de activiteit van de bijen, die de nectar omwerken tot honing, kan dit voedingsmiddel ook de oudere mens ten goede komen, waardoor deze voeding de stofwis-seling een beetje ontziet, in de leeftijdsfase dat die stofwisseling normaal gesproken minder vitaal wordt. De bijen maken de bloem- en vruchtgewassen via honing geschikt voor de daaropvolgende levensfase. Je kunt als mens gezond leven in het land van melk en honing, wat ook als uitdrukking wordt gebruikt voor een land waar het goed toeven is.

Het eten van vlees

Bij de voedingsmiddelen neemt het vlees een heel aparte plaats in. We eten het vlees van dieren. Dieren nemen (vaak) plantaardige voeding tot zich en werken dat dan om tot het vlees waaruit ze bestaan. Wanneer mensen dan het vlees als voedingsmiddel tot zich nemen, slaan ze in de vertering eigenlijk stappen over, die ze wel zouden moeten uitvoeren, wanneer ze alleen plantaardige voeding zouden gebruiken. Het spijsverteringssysteem gebruikt niet al zijn krachten en verzwakt daardoor. Net als spieren blijft het spijsver-teringssysteem alleen sterk door een goed gebruik daarvan.

We zien ook dat vlees weinig of geen koolhydraten bevat. Gezien het voorgaande wil dat ook zeggen dat het astrale lichaam extra moet werken (afbraak) om de koolstof vrij te kunnen maken, die het ik-lichaam nodig heeft voor de opbouw van het fysieke lichaam. Bovendien ontstaan er meer risico’s voor het verrotten van over-tollige eiwitten en het ranzig worden van overtollige vetten, omdat vlees voornamelijk uit eiwitten en vetten is opgebouwd.

Om deze redenen geeft Rudolf Steiner aan dat het niet verstandig is om veel vlees te eten. Hoeveel wel of helemaal niet kan van verschillende factoren afhankelijk zijn, waarbij ook de erfelijke aanleg een rol speelt. Het is begrijpelijk dat bij mensen die veel zwaar fysiek werk verzetten de behoefte aan vlees wat groter is, omdat daarmee de grote activiteiten van het etherlichaam kunnen worden gecompenseerd doordat het minder werk hoeft te verzetten bij de vertering van het voedsel.

Het gebruik van alcohol

Alcohol heeft een sterk conserverende werking. We kunnen dat herkennen bij het conserveren van dood weefsel met behulp van alcohol, zoals dat bijvoorbeeld in musea wordt toegepast. Maar bijvoorbeeld ook het drankje advocaat. Dat wordt gemaakt uit rauwe eieren, die met alcohol worden geconserveerd. Door het gebruik van alcohol werken we dus tegen het verteren van voedsel in. Dat wil zeggen dat het astrale lichaam zich extra moet inspannen om de werking van alcohol te overwinnen. Lukt dat niet of on-voldoende, dan gaan onverteerde voedselresten zich in het lichaam afzetten, met als gevolg: dichtslibbende aders en vetafzettingen. Doordat we vanwege een slechtere vertering in ons lichaam een soort gebrek aan voeding ervaren, komt tegelijkertijd de neiging naar boven om juist meer te eten. Hierdoor is het logisch dat het gebruik van alcohol geen positieve werking heeft, zeker niet wan-neer dat bovenmatig veel wordt genuttigd.

Aardappelen en granen

Aardappelen en granen zijn veel gegeten voedingsmiddelen. Beide bevatten veel zetmeel. Beiden moeten gekookt of gebakken wor-den, voordat wij ze als mens kunnen verteren. Toch bestaat er een groot verschil tussen deze voedingsmiddelen, wat duidelijk aan hun manier van groeien is te zien. Bij aardappelen zou je kunnen zeggen dat de plant de krachten die bij blad en stengel horen terugtrekt in de aarde. Daardoor wordt de aardappel een knol, die niet hetzelfde is als de knol van de wortel of van een rode biet. Het zetmeel dat de aardappel bevat wordt daardoor anders van aard en wordt moei-lijker te verteren dan ander zetmeel. Rudolf Steiner zegt daarvan dat de spijsvertering er eigenlijk niet mee klaar kan komen, zodat de vertering in het hoofd verder moet worden voortgezet. Het hoofd is daarvoor niet zo geschikt, waardoor het aardappelzetmeel krachten uit het hoofd wegneemt, die eigenlijk voor het denken zijn bedoeld.

Wanneer we het beeld van granen hier tegenover zetten, kunnen we zien dat daarmee het tegenovergestelde aan de gang is. Van granen zou je kunnen zeggen dat de hele plant zich samentrekt in het graan. Wortel en bladkrachten worden verder omhooggevoerd naar het zaad. Van granen is bekend dat zij een uitgebreid wortelstelsel hebben en maar weinig blad en bloem. Je kunt daarom zeggen dat granen omhooggevoerde wortelkrachten zijn. Dat maakt ze heel geschikt om als voedingsmiddel te kunnen dienen. Toch is het ook bij granen zo dat we als mens moeite hebben om zetmeel van granen onbewerkt te kunnen verteren, zoals dieren dat bijvoorbeeld wel kunnen. We kennen dan ook een uitgebreid scala aan mogelijk-heden om granen te koken en te bakken en zo hun vertering moge-lijk te maken. Omdat het zetmeel in de plant zelf al naar het vrucht-gebied is gebracht, kan de vertering in de buik wel afgerond worden, zodat de rest van het lichaam daar niet mee wordt belast.

Stofwisseling

Voor een beter begrip van het voorgaande is het goed om nog iets dieper in te gaan op het begrip ‘stofwisseling’. We vinden het heel normaal om ons buikgebied aan te duiden met het begrip ‘stof-wisseling’, zonder dat we geneigd zijn om te onderzoeken wat dat begrip nu eigenlijk wil zeggen. Hoezo stofwisseling? In ons ge-wone denken stellen we ons toch voor dat de stoffen helemaal niet gewisseld worden, maar dat ze in ons lichaam worden opgenomen en gebruikt, zoals ze zijn. Rudolf Steiner wijst dat beeld radicaal af. Hij stelt dat we direct ziek zouden worden, wanneer ook maar de geringste hoeveelheid stoffen ongewijzigd in ons lichaam terecht zouden komen, vanuit het maag-darmsysteem. Alles wat we tot ons nemen moet totaal worden omgevormd van natuur tot mens.

Hoe gaat dat omvormen in zijn werk? In het spijsverterings-systeem worden de stoffen eerst opgelost en vervolgens zo ver mogelijk afgebroken. Alle stoffen die zich niet laten oplossen verdwijnen als eerste weer via de dikke darm uit ons systeem. De fijnste stoffen worden opgenomen in onze vloeibare delen. En gaan dan door ons lichaam verder, waarbij ze steeds verder worden ge-bracht in de richting van warmte. Zodra ze het stadium van warmte hebben bereikt, kan de geest er zich mee verbinden, worden ze weer verdicht en worden ze gebracht naar plekken in ons lichaam waar ze nodig zijn. In ons lichaam doorlopen ze ook nog een weg, waarna ze uiteindelijk worden uitgescheiden via huidschilfers, haar of nagels.

Stofwisseling wil dus zeggen dat de stoffen werkelijk veranderen van een stof die buiten in de natuur te vinden is tot een stof die in ons lichaam kan functioneren. Onze geest kan iets beginnen met die gewisselde stoffen, omdat hij daar deel van geworden is.

Het lukt niet altijd om die totale omvorming tot stand te brengen. Dat kan zijn omdat we de krachten missen die daarvoor nodig zijn of omdat we te veel stoffen binnenkrijgen. De stoffen die niet hele-maal kunnen worden omgevormd zullen zich afzetten op allerlei plaatsen, zoals bijvoorbeeld in onze aderen. Dan kunnen we te maken krijgen met aderverkalking.

We komen zo steeds dichter bij het inzicht dat aardse stoffen eigenlijk gecondenseerde geestelijke krachten zijn. Om te kunnen leven hebben we eigenlijk geen stoffen nodig, maar krachten. In de aardse realiteit liggen die krachten opgesloten in stoffen. In onze stofwisseling moeten die krachten eerst worden vrijgemaakt, zodat ze verbonden kunnen worden met onze persoonlijke ik-krachten. Pas dan kunnen ze bruikbaar worden in ons lichaam. Het spreekt daardoor vanzelf dat niet alle stoffen voedingsmiddelen kunnen zijn. Zoals we bij de aardappelen en de granen hebben gezien kan dezelfde stof, namelijk zetmeel, heel verschillende krachten bevat-ten. Daardoor is de ene vorm van zetmeel juist wel geschikt als voedingsmiddel en de andere vorm juist niet. Daardoor kan het dan ook begrijpelijk worden dat voedingsmiddelen verkregen door het telen met behulp van kunstmest heel andere krachten bevatten dan voedingsmiddelen uit de biologische of biodynamische landbouw.

Slotwoord

We zien dat talloze aspecten uit ons leven samenhangen met voe-ding, wanneer we daar vanuit de antroposofie naar proberen te kijken. Rudolf Steiner heeft altijd met klem gezegd dat de werkelijkheid die hij beschrijft over voeding geen aanleiding mag zijn om daar voedingsvoorschriften aan te ontlenen. Ten eerste is elk mens vrij om zijn eigen keuzes te maken. Ten tweede is ieder-een ook zo verschillend dat eigen keuzes noodzakelijk zullen zijn. Hij beschrijft alleen een werkelijkheid waarin de geestelijke werke-lijkheid en werking is meegenomen. Ieder mens is vrij om eigen keuzes te maken, maar dan wel vanuit denkbeelden die kloppend zijn in de werkelijkheid dat geest en materie samenhangen.

Ik hoop dat u deze benaderingen interessant heeft gevonden. Zij geven geen antwoord op alle vragen, maar kunnen wel een zoek-richting aangeven bij bepaalde gezondheidsvraagstukken. Het gaat niet om dogma’s, maar om gezichtspunten die kunnen helpen om vat te krijgen op vraagstukken waarbij voeding een rol speelt.

In de verre toekomst zal de mens op een hogere, spirituele trap iets hebben, wat het dier op een lagere trap heeft, als het over de weide loopt en de planten, die juist voor hem goed zijn, plukt en de andere laat staan. Een onbewust instinct, dat wil zeggen in werkelijkheid hogere geesten, leiden het dier. Op bewuste wijze zal de mens in de toekomst de planten nemen die goed voor hem zijn; niet zoals tegenwoordig waarbij hij nadenkt wat de beste substantie voor zijn lichaam is, maar een levendige verhouding zal hij hebben tot elke afzonderlijke plant, want hij zal weten dat wat de planten hebben geabsorbeerd ook als zodanig in hem overgaat. Het eten zal niet een nederige bezigheid zijn voor hem, maar iets wat met ziel en geest gedaan wordt, omdat hij zal weten dat alles wat hij eet de uiterlijke vorm van ziel en geest is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 105 – Welt, Erde und Mensch – Stuttgart, 6 augustus 1908 (bladzijde 58)