Leven & dood, groeien in bewustzijn
Naar mijn persoonlijke mening is het belangrijk om je eigen voorstellingen over het leven nader te onderzoeken, om een realistische kijk op de dood te kunnen ontwikkelen.
Hoe zit een levende mens eigenlijk in elkaar? Welke opvattingen en voorstellingen hebben we over het leven en de dood? En welke opvattingen hebben we over de mens? Dergelijke opvattingen zijn mede bepalend voor ons oordeel over euthanasie en zelfdoding en over een leven na de dood. Bij nader onderzoek kan blijken dat we er soms opvattingen op na houden die we eigenlijk zelf niet zo goed onderzocht hebben. Ze zijn door onze opvoeding of door onze omgeving aangereikt en we hebben ze op dat moment kritiekloos opgenomen in ons denken. We kunnen dergelijke opvattingen onderzoeken door opvattingen van anderen te horen of te lezen en ons af te vragen in hoeverre onze eigen opvattingen daarmee overeenstemmen of juist niet en in hoeverre dergelijke opvattingen in overeenstemming zijn met andere dingen die we weten of voelen. Mijn bijdrage is bedoeld om zo’n zelfonderzoek te ondersteunen. Ik ken dat ook uit eigen ervaring. Ook ik heb talloze onbewuste opvattingen in mijn denken opgenomen. Door het leven met interesse te leven en in het bijzonder door kennis te nemen van de denkbeelden die Rudolf Steiner heeft verwoord, zijn een aantal innerlijke zekerheden tot vertwijfeling gebracht en zijn ook een aantal twijfels omgevormd tot nieuwe zekerheden.
Opvattingen over het leven
Er is veel onderzoek verricht naar het leven en naar de oorsprong van het leven. Wetenschappers zijn het erover eens, dat de omstandigheden op aarde in een grijze oertijd, een rol moeten hebben gespeeld bij het ontstaan van het leven. Het is echter nooit gelukt om dergelijke omstandigheden na te bootsen en opnieuw dode materie tot leven te wekken. Het leven komt steeds weer voort uit het leven. De kerngedachte hierbij is echter dat eerst de dode materie bestond, die later tot leven is gekomen. Rudolf Steiner laat ons zien dat ook een andere aanname mogelijk is. Wanneer eerst het leven zelf bestaat, waaruit later de vaste materie voortkomt, dan geeft dat ons een heel andere kijk op de werkelijkheid. Juist dit laatste proces kunnen we in de natuur makkelijk waarnemen. Een levende boom brengt hout als materie tevoorschijn. Misschien bestonden in het verleden wel levensvormen die geen koolstof als basismateriaal hadden, maar silicium. Theoretisch is dat mogelijk. Dan komt dus het leven niet voort uit de materie, maar de materie uit het leven. Dat betekent ook dat het leven uit een heel andere richting, een geestelijke richting, kan zijn voortgekomen.
De rol van DNA is belangrijk bij het leven, omdat dezelfde levensvormen ook eenzelfde DNA-vorm hebben. In elke cel van een levend wezen is dat DNA dan ook te vinden. Veel onderzoek is eraan besteed om dat DNA beter te leren kennen. De moderne ontwikkelingen in de wetenschap van het DNA zijn duizelingwekkend en er wordt volop mee gewerkt om eigenschappen van weefsels, planten en dieren te modificeren. Zelfs bij de geneeskunde worden al technieken gebruikt waarbij het DNA van mensen wordt gemodificeerd.
Toch is de samenhang van het DNA met het leven nog altijd een vraagstuk. Ook dode materie kan DNA bevatten en dode materie kan niet tot leven worden gewekt, door er DNA aan toe te voegen. Het DNA is dus meer instrument bij levensprocessen dan dat het zelf leven bevat. Begrijpelijker kan het worden wanneer we veronderstellen dat elke levensvorm zijn eigen DNA ontwikkeld, om zich materieel te kunnen manifesteren. Dan kunnen we DNA zien als een soort fysieke ontvanger van leven dat geestelijk bestaat. Dan wordt DNA een hulpmiddel waarvan levende wezens zich kunnen bedienen om in een fysieke werkelijkheid tevoorschijn te kunnen komen.
De antroposofie biedt begrippen en voorstellingen over het leven die verder in de maatschappij niet of nauwelijks worden gehoord. Het leven is het resultaat van kosmische werkingen op de materie. Hoe kunnen we ons zoiets voorstellen?
We kunnen een vergelijking maken met een kompas. Wanneer we zouden willen onderzoeken, waarom de kompasnaald altijd naar het noorden wijst, kunnen we niet tot inzicht komen door alleen maar het kompas zelf te onderzoeken. Weliswaar vinden we dan allerlei interessante dingen, maar waarom die naald steeds naar het noorden wijst kan toch niet duidelijk worden. Pas wanneer we het magnetisme van de naald in verband brengen met het magnetisme van de aarde en de werking van magnetische velden op elkaar verder onderzoeken, kunnen we de samenhang begrijpen.
Op soortgelijke wijze is het ook mogelijk om de samenhang te begrijpen tussen kosmische werkingen en het leven op zich. De krachten die vanuit de kosmos komen hebben invloed op de materie, die daardoor levend kan worden. Wanneer we daar zo naar kijken, kan ook de functie van DNA iets beter worden begrepen. Je zou DNA als een soort antenne kunnen zien die alleen heel bepaalde krachten opvangt, waardoor met een bepaald DNA alleen één bepaalde levensvorm tot leven kan komen. Zo’n levensvorm moet dan wel bestaan in de geestelijke werkelijkheid.
Het hele vraagstuk is daarmee natuurlijk niet opgelost. Welke krachten komen er dan vanuit de kosmos en hoe moeten we ons dan voorstellen dat de samenhang van krachten binnen elk levend organisme steeds weer kloppend is?
Opvattingen over de mens
Uitwendig onderzoek brengt ons niet veel verder als we het leven willen onderzoeken. Ook wanneer we een levend wezen van binnen onderzoeken, wordt bij het open snijden die binnenkant steeds weer buitenkant, zolang we onze ogen als zintuigen voor het onderzoek gebruiken. We kunnen de binnenkant pas echt bereiken wanneer we als mens onszelf gaan onderzoeken. Dan moeten we accepteren dat die binnenkant van ons lichaam fysiek bestaat uit cellen, botten, vlees en bloed. Daarnaast ervaren we echter nog een heel andere binnenkant. Die andere binnenkant van een mens bestaat uit gedachten, gevoelens, wilsimpulsen en bewustzijn. Juist doordat we als mens een wakker zelfbewustzijn hebben, kunnen we ons bewust worden van deze, meer geestelijke binnenkant. Iedere mens heeft hem en we kunnen deze ook bij onszelf onderzoeken.
Wilsimpulsen
Elk mens kan bewegen. Wanneer iemand dat niet kan, ervaren we dat we te maken hebben met een ziekte, verlamming. We kunnen dus lichaamsdelen bewegen met onze onze spieren, we kunnen ons lichaam verplaatsen en we kunnen bepaalde handelingen verrichten. Dit bewegen is in zekere zin wel vergelijkbaar met de werking van een motor of een machine, maar we weten heel goed, dat we als mens niet alleen een motor of machine zijn. We kennen naast het bewegen als willen ook nog het willen van “iets willen bereiken”. Bij een goede waarneming van onszelf kunnen we zelfs vaststellen dat een dergelijk willen altijd aan onze bewegingen vooraf gaat.
Gevoelens
Elk mens heeft gevoelens. Ook hierbij geldt dat wanneer we denken waar te nemen dat iemand geen gevoelens heeft, we dat als ziekte of stoornis ervaren: gevoelloosheid. We kunnen tal van gevoelens onderscheiden, zoals angst, vreugde en verdriet, sympathie en antipathie, boosheid en enthousiasme. De meeste bewegingen zijn van buitenaf goed waarneembaar, maar bij gevoelens ligt dat minder eenvoudig. We kunnen van binnen bepaalde gevoelens koesteren, zonder dat anderen daar iets van merken. We kunnen gevoelens tonen, zodat ze voor anderen zichtbaar worden. Gevoelens zijn dus meer binnenkant dan bewegingen.
Gevoelens zijn niet alleen bij mensen waar te nemen. Ook dieren kennen gevoelens en ook dieren kunnen zich bewegen. De mens kan echter zijn gevoelens beheersen. Dat is bij dieren niet mogelijk. Zij worden door hun gevoelens overheerst.
Gedachten
Gedachten liggen nog meer naar binnen bij een mens. Elk mens heeft zo zijn eigen gedachten. Ook daarbij geldt dat het niet hebben van gedachten een ervaring van ziekte of stoornis oproept: gedachtenloosheid.
Een mens heeft normaal gesproken controle over zijn gedachten; hij bepaalt zelf hoe en wanneer hij waarover denkt. Wanneer die ‘controle over je gedachten’ niet aanwezig is, wordt ook dat als stoornis ervaren. Toch is het bij de meeste mensen niet zo, dat ze altijd en overal controle over hun gedachten hebben. Blijkbaar bestaat er ook een weg tot oefening en ontwikkeling, die een mens steeds meer baas in eigen denken kunnen maken. Dit is van wezenlijk belang wanneer we het over euthanasie en zelfdoding hebben, omdat bepaalde gedachten daarbij een belangrijke rol kunnen spelen.
Gedachten zijn van buitenaf onzichtbaar. We kunnen ze wel zichtbaar maken, door erover te spreken of te schrijven.
Het bewust hanteren van gedachten is aan mensen voorbehouden. Dieren kunnen wel denken, maar zij kunnen hun gedachten niet vasthouden of uitdrukken. Bij planten is vaak wel iets logisch te ontdekken in hun manier van groeien, in hun manier van bestaan, dat noemen we ‘ecologica’. Het is echter nog nooit gelukt om bij planten vast te stellen dat ze zelf het bewustzijn hebben om te denken.
Bewustzijn
Bewustzijn is iets dat we van binnenuit wel kennen, maar wat het is, laat zich toch moeilijk beschrijven. Er bestaat echter een groot verschil, of we ons wel of niet van iets bewust zijn, dat kan elk mens zelf ervaren. Gebrek aan bewustzijn wordt als ziekte of stoornis ervaren, bewusteloosheid.
Elk mens heeft bewustzijn, maar de inhoud daarvan verschilt bij iedereen. Bewustzijn is niet statisch, maar kan groeien. Je kunt bewustzijn voor iets wekken of je kunt bewustzijn voor iets missen, zonder dat je daardoor het mens-zijn verliest. Kortom, bewustzijn kan een innerlijk studieobject vormen, dat tal van verrassingen in zich bergt. Verhoging van bewustzijn kan ons wel het gevoel geven dat we daardoor meer mens kunnen worden.
Wanneer we meer kennis over het bewustzijn vergaard hebben, kunnen we tot onze verrassing ook bewustzijn herkennen bij materie, planten en dieren. Zonder daar nu al te ver op in te willen gaan, zou je kunnen zeggen dat mensen een wakker bewustzijn bezitten. Dieren bezitten een meer dromend bewustzijn en planten een soort slapend bewustzijn. Van de materie zelf zou je kunnen zeggen dat het een diep comateus bewustzijn heeft.
Wat is bewustzijn?
Daarmee komen we bij de vraag wat bewustzijn nu eigenlijk is. Kunnen we bewustzijn beschrijven als iets dat uit materie opbloeit, of moeten we zeggen dat materie ontstaat, wanneer het bewustzijn nagenoeg gedoofd is? Wat was eerder, materie of bewustzijn? Wat kan actief zijn, materie of bewustzijn? Kunnen we ons bewustzijn voorstellen zonder materie? En kunnen we ons materie voorstellen zonder bewustzijn?
Waarneming laat zien dat wanneer er meer bewustzijn ontstaat door ontwaken, dan gaat materie leven. Dat zien we bij de opeenvolging van steen – plant – dier – mens. Wanneer de materie geheel wordt opgelost, zal er dus bewustzijn overblijven. Wanneer bewustzijn geheel gedoofd wordt, zal er dus heel vaste materie overblijven. Wanneer we oude, sprookjesachtige, voorstellingen van ‘geest’ los kunnen laten, dan zouden we tot de conclusie kunnen komen dat bewustzijn ook geest genoemd kan worden, en bestaat het leven uit een combinatie van materie en geest. Afhankelijk van de verhoudingen doet het leven zich dan voor als plant, dier of mens.
Datgene wat vanuit de kosmos de materie tot leven kan wekken, is dus bewustzijn, of geest. Tegelijkertijd is geest ook de polariteit van materie. Deze voorstelling van zaken proberen we hieronder in een schema te verbeelden.
Leven na de dood
Wanneer een mens doodgaat, laat hij zijn stoffelijk lichaam achter op aarde, maar de kern van een mens, zijn ‘Ik’, is daarmee niet verloren gegaan. Deze kern behoudt haar bewustzijn en ‘leeft’ vervolgens verder in de wereld van bewustzijn. Daar kunnen we ons, als aardse mens, niet zo gemakkelijk iets bij voorstellen, omdat in het aardse leven de samenhang met ons materiële lichaam en ook de samenhang met de materiële wereld zo vertrouwd zijn. In deze fysieke wereld wil leven nu eenmaal zeggen dat die samenhang bestaat. Zodra die er niet meer is, blijft het lichaam in de aardse omgeving achter en wordt dan ook als dood gekarakteriseerd. Maar we zeggen tegelijkertijd van iemand die gestorven is, dat hij of zij ‘de geest heeft gegeven’. Daarin zit dan toch een stukje wijsheid verborgen over de relatie tussen lichaam en geest, die we als leven hebben leren kennen.
Wanneer het leven na de dood betekent dat onze kern, ons ‘Ik’, zich verder beweegt en ontwikkelt in een wereld van bewustzijn, dan zou het toch wel fijn zijn om iets meer te weten te komen over hoe het er daar dan uitziet (voor zover dat mogelijk is zonder ogen om te kijken) en wat we daar zoal mee zouden kunnen maken. Rudolf Steiner heeft daar in het begin van de vorige eeuw uitgebreid mededelingen over gedaan. Het blijkt dat hij helderziende gaven had, die hij verder heeft ontwikkeld en dat hij daardoor in staat was om over belevenissen na de dood te kunnen vertellen. Hij heeft ons ook aangespoord om meer interesse te krijgen voor de ontwikkeling van ons eigen bewustzijn gedurende het aardse leven, omdat daarin ook aanknopingspunten te vinden zijn voor belevenissen na de dood.
Het voert te ver om daar in deze brochure uitgebreid op in te gaan. Wat in dit verband belangrijk is om te weten, is dat de belevenissen die wij gedurende ons aardse leven hebben, invloed uitoefenen op de belevenissen die we na onze dood in de bewustzijnswereld hebben en omgekeerd. De verbindingen die we gedurende ons aardse leven hebben gemaakt met het bewustzijn van andere mensen en met het bewustzijn van andere wezens, blijven ook na het overlijden bestaan. De bewustzijnsontwikkeling die we op aarde doormaken gaat niet verloren en wanneer onze geestelijke kern weer een nieuw aards leven begint, reïncarneert, vormt dat bewustzijn het uitgangspunt voor een nieuw leven op aarde. Omgekeerd is het zo dat we ons diepere streven meebrengen vanuit de geestelijke wereld naar ons aardse bestaan.
Wanneer op aarde ons bewustzijn groeit, door ervaring en door scholing, hebben we een groter gebied ter beschikking na het overlijden. Wanneer we weinig interesse hebben voor de medemens en voor andere zaken, dan hebben we na het overlijden een kleiner gebied ter beschikking om met ons bewustzijn in te leven.
Wat zich aan ons aardse bewustzijn onttrekt, kan in de bewustzijnswereld geen contact met ons maken. Daar waar we interesse voor hebben gehad en mee verbonden zijn, daar kunnen we ook in de bewustzijnswereld mee communiceren.
Wanneer onze kern is gevuld met veel aardse zaken, dan zullen we bij het overlijden eerst die aardse zaken moeten afleggen, waardoor onze bewustzijns-kern relatief weinig mogelijkheden over houdt in de bewustzijnswereld. Wanneer we gedurende het aardse leven steeds weer proberen om de geest achter de werkelijkheid te zoeken, de geest achter het leven of de zingeving van het leven, dan hoeven we bij het overlijden relatief weinig op te geven van onze kern en hebben we in de bewustzijnswereld meer mogelijkheden.
Slapen als oefenveld voor overlijden
Bij het gaan slapen hebben we eigenlijk te maken met een dagelijkse oefening in overlijden. Onze bewustzijnskern verlaat ons lichaam bij het inslapen en bij het ontwaken komt hij dan weer in het lichaam terug. Iedereen ervaart dat dagelijks, zonder zich te realiseren wat er eigenlijk gebeurt. Zodra wij daar over gaan denken ervaren we een tegenstrijdigheid. Wanneer onze kern na het inslapen deel uitmaakt van de bewustzijnswereld, waarom zijn we ons daar dan niet van bewust?
Rudolf Steiner heeft hierover vaak verteld. We kunnen in onze huidige fase van ontwikkeling niet leven en waarnemen in de fysieke wereld, zonder de krachten die gebonden zijn aan het in stand houden en het in leven houden van ons lichaam. Ook in de bewustzijnswereld hebben we een soort lichaam nodig, een soort bewustzijns-lichaam, waarin ‘bewustzijns-zintuigen’ aanwezig zijn. Zolang we die niet of in onvoldoende mate ontwikkeld hebben, kunnen we tijdens de slaap geen waarnemingen in de bewustzijnswereld doen. We zijn daar dan wel aanwezig, maar zoals een blinde niet kan zien op aarde, zo zijn wij onmachtig om in de bewustzijnswereld waar te nemen wanneer we de bewustzijns-zintuigen die we daarvoor nodig hebben nog niet hebben ontwikkeld. Het is noodzakelijk om door persoonlijke ontwikkeling aan dergelijke organen te werken. Rudolf Steiner geeft dan ook aan wat voor soort oefeningen werkzaam zijn op dat gebied. In deze brochure voert het te ver om daar in detail op in te gaan, maar het kan wel begrijpelijk maken, waarom slapen aan de ene kant een verplaatsing is van onze kern naar de wereld van bewustzijn, terwijl we daar ogenschijnlijk toch geen toegang toe kunnen hebben.
Toch helpt het wel om onszelf voor te stellen dat we dagelijks die overgang naar de geestelijke wereld maken en ook weer terugkomen in ons eigen lichaam. Dat kan ons vertrouwen geven in een natuurlijk overlijdensproces. Wanneer we namelijk echt overlijden, dan gaat ons lichaam echt dood en komen er krachten vrij, waardoor we dan wel belevenissen kunnen ervaren in de bewustzijns – wereld.
Eenzaamheid en pijn als hulpmiddelen
Wanneer we op aarde hulpmiddelen zoeken, om ons te helpen bij onze bewustzijnsontwikkeling, dan komen we merkwaardigerwijze terecht bij pijn en eenzaamheid. Vanuit het aardse leven gezien, zijn pijn en eenzaamheid niet zo begerenswaardig. Wanneer we echter pijn en eenzaamheid proberen te zien in het licht van bewustzijns-ontwikkeling, veranderen ze plotseling van karakter.
Onze ontwikkeling op aarde, in de huidige tijd, bestaat eruit, dat we ons meer ‘dierlijk-dromend’ bewustzijn omvormen in een ‘menselijk-wakker’ bewustzijn. Wanneer we met deze blik ons dagelijks leven beoordelen, dan moeten we tot de conclusie komen dat we dromend aan heel veel zaken voorbijgaan, waar we eigenlijk mee geconfronteerd worden. Wanneer we bijvoorbeeld een slechte eetgewoonte hebben en te veel snoepgoed eten, dan vinden we dat lekker en bekommeren ons niet zo snel over de gevolgen die dat voor ons lichaam zal hebben. Krijgen we echter na het nuttigen van een en ander pijn in onze maag en darmen of scheuten in de buik, dan gaan we ons afvragen: wat is er aan de hand? We vragen ons af hoe het gekomen kan zijn en richten ons bewustzijn op wat we gegeten hebben en waarom en hoe we daarover denken. We kunnen dan tot de conclusie komen dat we voor onze gezondheid beter deze eetgewoonte kunnen veranderen. Wanneer we allerlei pijnen langs deze weg onderzoeken, zullen we moeten erkennen dat pijn uiteindelijk toch onze vriend is bij bewustzijnsontwikkeling.
Kan dat ook voor eenzaamheid opgaan? Onze normale levenservaring is dat we in het samenleven met anderen aan veel invloeden onderhevig zijn van die anderen. Het ligt voor de hand te denken dat we ons leven moeilijk kunnen veranderen, omdat medemensen dat in de weg staan, omdat we steeds weer invloeden van die medemensen moeten ondergaan. Bij eenzaamheid vallen die invloeden weg en kunnen we er bewustzijn voor ontwikkelen hoe we zelf onze relatie met de wereld om ons heen vormgeven. Hoe onze eigen acties, gevoelens en denkbeelden onze eigen bewustzijns-ontwikkeling belemmeren of juist bevorderen. Ook hier kan blijken dat eenzaamheid uiteindelijk een vriend kan blijken te zijn in het licht van bewustzijnsontwikkeling.
Het is nog een flinke stap verder om je te realiseren dat eigenlijk alle aardse ongemakken, pijn en frustratie behulpzaam kunnen zijn bij het ontwikkelen van bewustzijn. Deze pijn, frustratie en ongemakken zijn de toegangsweg tot een ruim bewustzijnsleven na het overlijden.
Een menselijke biografie
Iedere mens heeft de mogelijkheid om gedurende zijn of haar leven een groei in bewustzijn door te maken. Doordat de kern van ons bewustzijn, ons ‘ik’, blijft bestaan tijdens de periode tussen overlijden en nieuwe geboorte, kan deze kern de persoonlijke ontwikkelingen van een mens van leven tot leven met zich meedragen. Dat wil ook zeggen, dat we ons huidige leven niet alleen op zichzelf moeten beschouwen, maar tegelijk als gevolg van vorige levens en als voorbereiding op levens die nog komen gaan.
In een mensenleven komen dan eigenlijk drie toestanden bij elkaar:
- het verwerkelijken van gevolgen van vorige levens;
- het doormaken van de bewustzijnsontwikkelingen van dit leven;
- het voorbereiden van een volgend leven.
Wanneer we het leven indelen in vier perioden van 21 jaar, dan staat de eerste 21 jaar vooral in het teken van het verwerkelijken van de gevolgen van vorige levens en het voorbereiden van de ontwikkelingen in dit leven.
De volgende twee perioden (21 – 63 jaar) staan vooral in het teken van het huidige leven en de laatste periode van 21 jaar (63 – 84 jaar) staat vooral in het teken van het verwerken van de ontwikkelingen in het huidige leven en het voorbereiden van een volgend leven en van het bewustzijnsleven na de dood.
Als ik-bewuste mens hebben we voorgeboortelijk een bepaald leven voor ogen. Daarin is de zingeving van dit leven vormgegeven. Gedurende een leven moeten eerst alle instrumenten van het bewustzijn groeien en tot vorm komen. In feite duurt dat 42 jaar voordat alle fysieke en geestelijke zaken goed zijn uitgegroeid en ontwikkeld, alhoewel dat per persoon wel wat kan verschillen. Tussen 42 en 63 jaar probeert elk mens actief verbonden te worden, bewustzijn te krijgen met zijn levensopgave. Tussen 63 en 84 jaar zie je dan het bewustzijn zelf verder groeien en de vitaliteit van het lichaam afnemen.
Euthanasie en zelfdoding grijpen actief in het verloop van het leven in, door er (te) vroeg of (te) laat een einde aan te willen maken. Want het kan ook zijn dat de normale biografie feitelijk al doorlopen is en het overlijden nog niet heeft plaatsgevonden. In zo’n situatie zou euthanasie of zelfdoding iets proberen te realiseren wat langs natuurlijke weg niet heeft plaatsgevonden. Daarom is het zo moeilijk om over dit soort zaken goed te kunnen oordelen. Het is moeilijk om houvast te vinden, om een gedegen oordeel te kunnen vellen over een voorgenomen zinvolle ontwikkeling en een al of niet rechtmatig ingrijpen in het leven. Natuurlijk is uiteindelijk elk mens verantwoordelijk voor zijn eigen leven. Toch kan ook elk mens verstrikt raken in problemen en in gedachten en gevoelens over het leven die de werkelijke vraagstelling verhullen en een schijnbare oplossing logisch laten lijken te zijn, een oplossing die toch zijn ontwikkeling niet ten goede zal komen.
Tegenkrachten
Iedereen wil in principe graag een leven als volwaardig mens leiden. In situaties waar euthanasie en zelfdoding aan de orde is, leven mensen onder omstandigheden waarin zij zichzelf niet meer in menswaardige omstandigheden beleven. Vanuit dat oogpunt is het begrijpelijk om euthanasie of zelfdoding te overwegen.
We kunnen ons natuurlijk wel afvragen hoe zo’n situatie is ontstaan en of er wegen te vinden zijn om die situatie weer in een menswaardige situatie om te zetten. Uiteraard moeten we daarbij meenemen dat betrokkenen zelf het gevoel hebben dat ze zich dan al tot het uiterste hebben ingespannen, en dat vanuit henzelf gezien de situatie uitzichtloos lijkt.
In zo’n situatie speelt het optreden van tegenkrachten een grote rol. Tegenkrachten zijn tendensen die in mensen omhoog kunnen komen en die tegen de menswording in werken. Wanneer we in ons bewustzijn worden gewekt voor het optreden van deze tegenkrachten, wordt het mogelijk om deze te overwinnen en daardoor sterker uit moeilijke situaties tevoorschijn te komen. De eerste stap daarbij is de erkenning dat we zelf, als mens, geen tegenkracht zijn, maar dat we wel door tegenkrachten overmand kunnen worden. Daardoor kan het soms wel lijken alsof we zelf zo’n tegenkracht zijn, maar dat is maar schijn. Onder het masker van een tegenkracht leeft altijd een normaal menselijk bewustzijn, dat streeft naar vrijheid, naar ontwikkeling, naar het loskomen van zo’n tegenkracht.
Tegenkrachten kunnen op velerlei manieren tevoorschijn komen, maar ze zijn in drie hoofdgroepen onder te verdelen:
Illusiekrachten
Deze krachten drijven een mens ertoe om in illusies te leven. De werkelijkheid kan vaak zoveel pijn doen of zo vijandig zijn, dat iemand die werkelijkheid wil ontvluchten. Illusiekrachten helpen hem daarbij. Zij toveren in ons bewustzijn prachtige beelden, die echter niet waar zijn. Zij laten ons wegdromen in een wereld van schoonheid en schijn. Dat lijkt onschuldig te zijn, tot het moment dat we met de werkelijkheid worden geconfronteerd. Deze werkelijkheid werd al vijandig van aard beleefd, en doordat wij hem ontvluchten wordt die vijandigheid eigenlijk alleen maar groter. Uiteindelijk kan elke situatie alleen maar verbeterd worden, doordat we zelf de werkelijkheid erkennen en ingrijpen in de werkelijkheid. We moeten de confrontatie aangaan met de vijandigheid van de werkelijkheid en proberen om die te verbeteren. Dat is een van de kernen van elke menselijke biografie. Het is belangrijk om daarbij hulp te zoeken. Wanneer we door de tegenkracht ‘illusies’ zijn overmand, is het moeilijk om die illusies alleen de baas te worden. Hulp van mensen die je kunt vertrouwen is dan heel belangrijk, maar ook het berusten in het inzicht dat we als mens uiteindelijk toch met de werkelijkheid moeten omgaan.
Illusiekrachten kunnen makkelijk toegang vinden tot ons bewustzijn, wanneer we te veel een ideale wereld nastreven. Elke voorstelling die we van z’n ideale wereld maken heeft heel makkelijk de neiging om daar illusies in toe te laten. Het is ook niet zo makkelijk om bij idealen illusies te onderscheiden van werkelijk haalbare idealen. Bovendien hebben we zelf gedeeltelijk in de hand in hoeverre idealen uiteindelijk illusies blijken te zijn. Wanneer we ons namelijk niet of onvoldoende inzetten om die idealen te bereiken, worden ze vanzelf illusies. Ook wanneer we niet of onvoldoende kunnen samenwerken met anderen, worden idealen vanzelf illusies. Wanneer we verwachten dat anderen onze idealen realiseren, worden idealen vanzelf illusies.
Het gaat er dus om dat een gezonde verhouding wordt gevonden tussen wat we willen bereiken en wat we zelf of in samenwerking met anderen realistisch op ons kunnen nemen en kunnen uitvoeren. Bij het begin van een initiatief is het te verwachten dat idealen groots en meeslepend worden geformuleerd. Na verloop van tijd is het belangrijk dat onze verwachtingen aan de werkelijkheid worden getoetst en steeds realistischer worden geformuleerd.
Vergissingskrachten
We kunnen ons zelf als mens gemakkelijk vergissen. We denken iets goed te doen, maar dat pakt verkeerd uit. We geven op een moment toe aan een opwelling, maar dat blijkt dan ernstige gevolgen te hebben. We nemen iemand in vertrouwen, maar dat blijkt achteraf niet gerechtvaardigd te zijn. Door de gevolgen en door schaamte kunnen we dan in een isolement terechtkomen, waar geen uitweg meer voor lijkt te zijn. Ook zo’n idee kan als vergissing worden gekarakteriseerd. Hoe kunnen we vergissingen de baas worden?
In de eerste plaats moeten we dan onze eigen verhouding tot die vergissingen zien te overwinnen. Wij hebben zo’n vergissing wel zelf begaan, maar het was natuurlijk niet onze bedoeling om ons te vergissen. De bedoelingen waren algemeen menselijk en de vergissing is ons overkomen. We zijn door een tegenkracht overmand. Dit inzicht kan het begin zijn van een bevrijding. We moeten dan de confrontatie met zo’n vergissing aangaan. Dwars door de schaamte heen bekennen dat we ons vergist hebben. Dan zal blijken dat we vaak medemensen kunnen vinden die bereid zijn om ondersteuning te bieden in zo’n situatie. Deze mensen kunnen echter niets doen, zolang we de vergissing ontkennen. Door het ontkennen sluiten we onszelf af van hulp van anderen en van de mogelijkheden om zo’n vergissing te kunnen corrigeren.
Onze eenzaamheid, die door zo’n vergissing ontstaat, is slechts schijn en wordt in stand gehouden door onze eigen ontkenning. Doordat we onvoldoende moed hebben kunnen verzamelen om de confrontatie met die vergissing aan te gaan. Natuurlijk heeft een vergissing gevolgen. Deze gevolgen zullen echter alleen maar groter worden zolang we de confrontatie niet aangaan. De tegenkrachten krijgen steeds meer macht, zolang ze niet worden ontmaskerd.
In dit verband is een uitspraak van Rudolf Steiner heel passend: “alles wat we ons voornemen en ook tot uitvoering brengen werkt versterkend op onze wil. Alles wat we ons voornemen en niet tot uitvoering brengen, werkt verlammend op onze wil”. Wanneer we ons dus voornemen om de confrontatie aan te gaan met de mensen en de gevolgen die onze vergissing heeft veroorzaakt, en dat vervolgens niet doen, zal het steeds moeilijker worden om het alsnog te doen. Het is dus zaak om niet in een keer alles ongedaan te willen maken, maar stapje voor stapje te werken. Het meest kansrijk is om een gesprek aan te gaan met iemand die we vertrouwen, iemand die in het verleden ook heeft laten zien dan hij of zij in principe wel zou willen helpen. Door dergelijke gesprekken kunnen we steeds meer moed verzamelen om uiteindelijk de grotere zaken onder ogen te zien en aan te kunnen pakken.
Veroordelingskrachten
We kunnen allemaal de neiging in onszelf herkennen om onszelf en anderen te veroordelen. ‘Ik deug niet en iemand heeft nu eenmaal een hekel aan me’. We kunnen natuurlijk vermoeden dat dergelijke rigoureuze uitspraken meestal niet helemaal waar zijn. Het gemene aan zo’n uitspraak is echter, dat het wel berust op een of meer ervaringen die we hebben gehad. Het stellige oordeel dat we daarover uitspreken, kan zo’n karakter krijgen, dat we onszelf daarmee vastzetten. Wanneer het oordeel zo definitief wordt verwoord, dat het lijkt alsof we zelf of anderen onveranderbaar zijn gaan we ook denken dat dit zo is. In werkelijkheid is dat natuurlijk meestal niet het geval. Simpelweg door op een realistische manier ons eigen verleden na te gaan, kan gemakkelijk worden aangetoond dat we voortdurend veranderen, dat we ons zelf voortdurend ontwikkelen. De ‘onveranderbaarheid van mensen’ is maar schijn en is een werking van tegenkrachten.
Deze tegenkrachten zijn lastig te overwinnen, omdat de oordelen zichzelf steeds weer lijken te bevestigen. Pas wanneer we in staat zijn om een iets hoger standpunt in te nemen, kunnen we concluderen dat we uiteindelijk allemaal mensen zijn en dat mensen uiteindelijk gedurende hun leven een ontwikkelingsweg gaan. Maar ook gedurende meerdere levens, zoals eerder beschreven. Het veroordelen van onszelf en van anderen op bepaalde eigenschappen, kan dus overwonnen worden door in jezelf en in anderen het algemeen menselijke te zoeken en te herkennen. Wanneer het algemeen menselijke in een mens wordt herkend, zal zo’n mens ook geneigd zijn om daar op in te gaan en speciale karaktereigenschappen in zichzelf te overwinnen. Dan kan duidelijker worden dat mensen wel eigenschappen hebben, maar deze eigenschappen niet zijn.
Wanneer we vertrouwen proberen te krijgen in het algemeen menselijke met bijzondere eigenschappen bij elke mens, dan vormt dat vertrouwen de basis om ook deze tegenkracht te kunnen overwinnen. Bij deze tegenkracht is het dus belangrijk om nog eens goed te kijken. Een eigenschap die nu in het oog springt, hoe laat die zich in andere situaties zien? Hoe komt het eigenlijk dat ik door een bepaalde reactie van iemand zo sterk wordt geraakt, of zo boos wordt? Door op die manier een situatie of een relatie opnieuw te onderzoeken, kan er beweging komen in mijn rigoureuze oordeel.
Overwinnen van tegenkrachten
Tegenkrachten kunnen overwonnen worden door ze te ontmaskeren en door de confrontatie met ze aan te gaan. Zij krijgen meer kracht, wanneer ze de kans krijgen om te werken, zonder herkend te zijn. Bij dat herkennen ligt er nog een extra moeilijkheid op onze weg. Tegenkrachten zijn namelijk veel gemakkelijker te herkennen bij anderen, dan bij onszelf. Daar staat echter tegenover dat ze veel gemakkelijker te ontmaskeren en aan te pakken zijn bij onszelf dan bij anderen. De innerlijke strijd om een menselijk bestaan zullen we in eerste instantie zelf moeten voeren. Dan kan blijken dat we juist in het ontmaskeren van- en de strijd tegen tegenkrachten veel gemakkelijker medestrijders zullen vinden dan je in een eenzame situatie voor mogelijk zal houden.
Jan Saal, ‘initiatiefkundige’ is mede-oprichter van het Centrum Sociale Gezondheidszorg. Hij is al meer dan 40 jaar actief in het vertalen van inzichten vanuit de antroposofie in praktische benaderingen.
November 2018