Regionale voedselproductie

Regionaliseren van voedselproductie

We zien op dit moment initiatieven ontstaan, die pleiten voor het regionaliseren van voedselproductie, in tegenstelling tot het realiseren van een vrije wereldmarkt. Dat is heel interessant, omdat kennelijk wordt ingezien dat voedselproductie iets heel anders is dan productie van technische producten.

In ons economisch onderwijs wordt geleerd dat de vrije markt leidt tot maximale productie en maximale ontwikkeling voor individu en maatschappij. De vrije markt is al jaren een bron van beleid van de overheid en wordt wereldwijd nagestreefd. Adam Smit, een van de eerste economen heeft geformuleerd dat wanneer individuen maximaal hun eigenbelang nastreven, dat leidt tot maximale productie en dat een onzichtbare hand regelt dat deze maximale productie ook leidt tot maximaal maatschappelijk welzijn.

Natuurlijk zit er iets waars in deze benadering, anders zouden nooit zoveel mensen zo lang voor deze theorie gevallen zijn. Het eigenbelang van mensen wekt hun wil om productief te zijn. Wanneer een mens winst-perspectieven ziet, is hij of zij geneigd om actief die winst na te streven. Dus inderdaad, een maatschappij waarin het eigenbelang voorop gezet wordt, kweekt actieve mensen.

De economie zelf echter heeft voor deze mensen al een verrassing in petto. Het blijkt namelijk dat geld verdienen en rijk worden in eerste instantie alleen te bereiken is, door de behoeften van anderen te vervullen. Het egoïsme kan eigenlijk alleen vervuld worden door altruïsme. Wanneer echter een ondernemer zijn eigenbelang te belangrijk vindt, is hij bereid om de ander voor de gek te houden. Hij gaat in op oppervlakkige behoeften en is bereid om een matige of slechte kwaliteit te leveren, zolang de klanten dat maar niet in de gaten hebben. Uiteindelijk is hij alleen op het geld uit en niet op het leveren van kwaliteit.

Wanneer we echter dieper ingaan op de wetmatigheden van de economie, dan komt een tweede verrassing boven. Het blijkt namelijk dat de theorie van de vrije markt niet helemaal af is. Het is maar een halve theorie of zelfs maar een kwart. Bij het verhandelen van producten gaat het namelijk niet alleen over producten, maar ook over geld. We zien dus maar de helft, wanneer we het hebben over vraag en aanbod van producten. We zouden tegelijk moeten spreken over de vraag en aanbod van geld. Dan wordt in een keer duidelijk waarom de theorie, dat bij verlaging van de prijs het aanbod afneemt, niet klopt in de praktijk. Het is al voor veel producten bewezen, dat bij verlaging van de prijs het aanbod niet afneemt, maar juist toeneemt. Dat heeft alles te maken met de vraag naar geld. Wanneer namelijk de vraag naar geld bij de producent gelijk blijft en de prijs van de producten afneemt, moet de producent meer producten gaan aanbieden, om zijn behoefte aan geld te kunnen vervullen.

Een ander stuk wat ontbreekt gaat over het verschil tussen voedingsmiddelen en technische producten. In de economische theorieën wordt daar geen verschil tussen gemaakt. Toch bestaan er grote verschillen. Een boerderij is onderdeel van de natuur, terwijl een fabriek onderdeel is van het economisch leven. Bij transport van voedsel, moet dat tegen bederf worden beschermd, terwijl dat bij technische producten niet nodig is. Iedere mens heeft behoefte aan voedsel en zonder voedsel kan een mens niet overleven. Ook dat is bij technische producten niet het geval. Dat wil zeggen dat we voor voedingsmiddelen heel anders moeten kijken dan voor technische producten. In feiten moetenvoedingsmiddelen zo decentraal mogelijk worden geproduceerd, terwijl voor technische producten centrale productie heel efficiënt werkt.

Wanneer we de ontwikkeling van mensengroepen bestuderen, kunnen we zien dat een goede voedselproductie en distributie aan de basis staat van een gezonde ontwikkeling. Door de waardevorming die bij voedselproductie tot stand komt, kan de basis gevonden worden waarop een verdere technische en sociale ontwikkeling mogelijk wordt.Wanneer groepen mensen zelf geen voedsel kunnen produceren, kunnen ze ook niet aan een verdere ontwikkeling deelnemen. Ze worden afhankelijk van voedselhulp.

Al deze overwegingen leiden er toe dat we moeten concluderen dat voor een gezonde ontwikkeling van mensen en mensengroepen een regionale voedselproductie, verwerking, handel en consumptie van groot belang is. Aan een dergelijke productie kunnen in beginsel veel mensen bijdragen. Op zorgboerderijen zien we dat zelfs de gehandicapte medemens relatief eenvoudig ingezet kunnen worden in deze voedselproductie. De bedrijven moeten dan ook niet te groot en niet te technisch zijn. De productie van technische apparaten daarentegen kan het beste in verstedelijkte gebieden plaatsvinden. Per product moet gekeken worden wat de optimale omvang is voor het produceren van bepaalde producten en welke plaatsen zich daar goed voor lenen. Juist niet regionaal dus.

Daarnaast zou het belangrijk zijn om inflatie en deflatie voor deze groepen producten ook apart te bekijken. In principe zal het gezond zijn wanneer technische producten in de loop van de tijd goedkoper worden, terwijl voedingsmiddelen juist steeds iets duurder moeten worden. Dan ontstaat er een gezonde concurrentieverhouding tussen voedingsmiddelen en technische producten, waardoor veel honger en ellende voorkomen kan worden.

Tenslotte kennen we nog de dienstverlening. In het huidige economisch denken maakt ook dienstverlening deel uit van de economie. Toch moeten we vaststellen dat bij dienstverlening geen producten worden gemaakt. Het gaat dan meer om een zekere wederzijdsheid tussen mensen. De een doet wat voor de ander en de ander doet wat voor de een. Het zou gezond zijn, wanneer de waarde van dienstverlening niet aan het vrije markt mechanisme zou worden overgegeven. Belastingstelsel, dienstverlening en uurloon hebben alles met elkaar te maken. De beloning wordt zo meer een rechts-vraagstuk dan een economisch-vraagstuk. Wanneer mensen elkaar wederzijds helpen, is het ongepast om daar een hoge beloning voor te vragen, ook al zijn er weinig mensen beschikbaar om die diensten te verlenen. Een gezamenlijk oordeel over de redelijkheid van de vergoedingen is dan meer op zijn plaats.

Jan J.C. Saal
December 2009