De derde dinsdag van september is weer in aantocht. Ik zal me opnieuw verbazen, dat niet alle accountants uit Nederland luidop protesteren tegen de manier waarop de overheid de begroting voor het volgend jaar gaat presenteren. Het kan eigenlijk echt niet. Het is tegen de wet, en wel tegen de wet op de jaarrekening.
Het is namelijk een interessant gegeven, dat vanuit de overheid de wet op de jaarrekening tot stand gekomen is, terwijl diezelfde overheid geen balans opmaakt. Natuurlijk zijn daar historische verklaringen voor aanwezig. Natuurlijk is het ook zo, dat wanneer de omvang van een organisatie zo groot is als Nederland de afstemming van de onderlinge geldstromen (liquiditeit) een groot belang heeft. Dit laatste wordt namelijk bereikt door de manier waarop de overheid zijn boekhouding voert. In feite voert de overheid een soort liquiditeitsboekhouding ofwel kasboekhouding. Nu is het alom bekend, dat je uit een kasboekhouding geen conclusies kunt trekken. Zo’n boekhouding geeft geen reëel overzicht van de financiële situatie.
Door alleen na te gaan hoeveel geld er in de schatkist aanwezig is, is het niveau van de boekhoudkundige verwerking niet hoger dan dat van de huisvrouw, die aan het einde van de maand nagaat hoeveel geld er nog in haar portemonnaie aanwezig is. Bij deze benadering wordt in het geheel geen rekening gehouden met de moderne boekhoudkundige en economische inzichten die in het bedrijfsleven al geruime tijd voor handen zijn.
De rijksbegroting, die per september van elk jaar gepresenteerd wordt laat in eerste instantie alleen zien welke geldstromen of kasstromen voor het komende jaar gepland en verwacht worden en het effect daarvan op de burgers, overheid en andere organisaties. Daaruit worden dan conclusies getrokken over de te nemen maatregelen.
Vanwege deze beperking komt de discussie steeds weer op vragen terecht, of de juiste keuzes gemaakt zijn en wie dat allemaal gaat betalen. Vanwege de populariteit die voor politici onontbeerlijk is, bestaat een consequente neiging om meer uit te geven dan verantwoord is en om te streven naar resultaat op korte termijn.
Op deze manier kan geen beleid gevoerd worden op langere termijn en is ook de toetsing van dat beleid op langere termijn onmogelijk. Zo kan het dan ook gebeuren dat de staatsschuld steeds verder toeneemt en dat er al jaren achtereen een bezuinigingsbeleid wordt gevoerd, zonder de gewenste resultaten. Na de krdietcrisis is dat natuurlijk nog meer het geval.
Ik ben van mening dat veel argumenten die in de discussies rond dit onderwerp worden gehanteerd niet kloppen, mogelijk inclusief het hierboven geschetste beeld van de situatie. Doordat namelijk geen balans wordt opgemaakt, is het onmogelijk geworden om na te gaan of de uitgaven gedaan worden als investering of als kosten en of de inkomsten baten zijn of aflossingen. Het zou dus wel eens zo kunnen zijn, dat de ogenschijnlijke tekorten ontstaan, doordat er meer wordt geïnvesteerd dan afgeschreven. Wanneer dit het geval zou zijn, hoeft het negatieve oordeel gebaseerd op een negatief kassaldo niet juist te zijn en kan het zijn dat Nederland steeds rijker wordt aan bezittingen en infra-structuur.
Aan de andere kan hoeven investeringen niet altijd te leiden tot een toename van vermogen, omdat de waarde van een investering van vele zaken afhankelijk is. Investeringen roepen bijvoorbeeld ook onderhoudskosten op.
Zolang de overheid geen balans opmaakt, zal het onmogelijk zijn om op een verantwoorde wijze de waarde-grondslagen van investeringen openbaar te toetsen, waardoor ook de besluitvorming niet op een gezonde wijze tot stand kan komen.
Er wordt wel over gesproken om eventueel een z.g.n. kapitaalsdienst in te voeren. Naar mijn mening biedt dat echter onvoldoende oplossing, omdat daarin de vraagstukken van afschrijving, onderhoud en vervanging onvoldoende tot hun recht kunnen komen.
Eigenlijk zou ik nog een stap verder willen gaan. De overheid zou niet alleen een balans op moeten stellenvoor het geheel, per provincie, per gemeente en per departement , maar een compleet financieel overzicht. Dit houdt in dat er vijf overzichten moeten komen die met elkaar in verband staan: een liquiditeitsoverzicht, een resultatenrekening een balans, een risico overzicht en een vermogensoverzicht.
Door deze overzichten op te stellen, zullen per beslissing tenminste vijf soorten vragen beantwoord kunnen worden, die bij elke beslissing spelen
– Welk geldbedragen zijn met deze beslissingen gemoeid en op welke momenten worden de geldstromen gerealiseerd. (liquiditeit)
– In hoeverre zijn deze geldbedragen te beschouwen als kosten of baten, en wegen de kosten tegen de baten op. (resultatenrekening)
– In hoeverre hebben de geldbedragen betrekking op investeringen? Welke levensduur wordt van deze investeringen verwacht (afschrijvingen) Welk onderhoud hebben ze nodig en wat gaan we doen als ze afgeschreven zijn, vervangen of niet? (balans)
– In hoeverre worden er risico’s gelopen, kunnen we ons deze risico’s permitteren en hangen de risico’s samen met de doelstellingen en het beleid die zijn vastgesteld? (risico analyse)
-Welke geldbedragen hebben het karakter van schenkingen en hebben die schenkingen dan ontwikkelingen tot gevolg, die samenhangen met de doelstellingen en het beleid dat is vastgesteld? In hoeverre kunnen we ons deze schenkingen permitteren? (eigen vermogen)
Door het beantwoorden van deze vragen worden niet alleen de plannen op hun relevantie getoetst, maar ook op hun efficiëntie, hun plaats in de tijd en of ze gedragen worden door groepen die er bij betrokken zijn. Tevens komt door de overzichten een afstemming met het geheel tot stand.
Wanneer de overheid hiertoe zou overgaan, zou zij tevens het voortouw nemen in het voeren van dergelijke discussies op een verantwoorde wijze waarmee meer maatschappelijke belangen gediend zijn, zoals moraliteit en oordeelsvermogen.